Zoo stoot het Steen der Graven langs de Lieve, / symbool van leed en nooit verstorven klacht, / vooraan op ’t plein (...) / Een huizenrei van donkre weelde en pracht.

Adolf Herckenrath (1947)

Terug naar index

Frans Edmond Lauwers: Mijn gedenkboek (1887), p. 85 - 88

Minardschouwburg (ontstaan)

Op eenen Zondag-noen zaten wij met 7 leden van “Broedermin en Taalijver” namelijk H. Van Peene, K. Ondereet, P. Van Loo, G. Verhaeghen, V. Teirlinck, L. Degerix en uw ootmoedige dienaar, voor het estaminet “Au sousterrain” op den Kouter, eene pint Uitzet te drinken – de twee laatst genoemde zijn nog in leven. Er werd gesproken hoe klein en ongeschikt de oude zaal van “Parnassus” geworden was om het talrijk en uitgelezen publiek dat zich bij elke vertooning van “Broedermin” in de zaal verdrong, toen wij eensklaps den rijken bouwmeester Minard voorbij ons zagen wandelen, en K. Ondereet uitriep: “Dààr, die rijkaard, die voorbij ons gaat, moest eens een theater bouwen! Een onzer – wie, weet ik niet meer – liep Minard achterna, en noodigde hem uit in ons gezelschap te komen, 't geen hij beleefdelijk aannam; een pint werd opgediend en de bouwmeester sprak: “Welnu, liefhebbers, wat verlangt ge van mij, waarom hebt ge mij geroepen? “ Wij zeiden daar zoo even, antwoordde Van Peene, dat gij, de man zijt die de stad Gent met eenen nieuwen vlaamschen schouwburg moest verrijken!... Minard bezag ons met verwondering, bleef een weinig in gedachten verdiept, kwam eensklaps als uit eenen droom en zei: “Zeggen is gemakkelijk, maar doen dat is de kunst en waar denkt gij, heeren, dat ik zulk een theater bouwen zou?" Het antwoord is gemakkelijk, voegde V. Teirlinck erbij; recht over ons huis, hoek der Savaanstraat, bezit gij verscheidene kleine maar diepe huisjes, breek die af en bouw ons daar eenen nieuwen schouwburg! De man scheen al langs om meer verwonderd, dronk zijn glas uit, stond recht en mempelde terwijl hij ons de hand drukte: Enfin! Enfin!... wij zullen er eens op nadenken, en hij vertrok...
Twee maanden later hadden wij de ontmoeting van Minard geheel vergeten, toen Van Peene op zekeren avond naar de repetitie kwam met het volgende briefje “Heer Van Peene, ik verzoek u maandag aanstaande, om 2 ure namiddag, te mijnent te willen komen met uwe vrienden van “Broedermin en Taalijver” met de welke wij onlangs, op eenen Zondag-noen, voor de deur van ‘t “Souterrain” gezeten waren.
Ik heb hoogst noodzakelijk u allen voor eene belangrijke zaak te onderhouden,
Beste groeten,
Uw genegene,
(get.) Minard”

Den Maandag naderhand kwamen wij bijeen; Minard deed ons een zeer gulhartig onthaal, toonde ons gedurende twee uren zijne vermaarde kabinetten van antiquiteiten of oudheden, vergastte ons op een glasje lekkeren wijn en... legde ons eindelijk de plannen van eenen nieuwen schouwburg voor oogen, reeds behoorlijk door de bevoegde overheid der stad aangenomen, en... met moeite één jaar mater werd “Minards schouwburg” zoo als het heden bestaat, door “Broedermin en Taalijver” plechtig ingehuldigd door eene schoone feest die bestond uit eene prachtige danspartij, voorafgegaan door de eerste opvoering vna het lieve zangspel “Brigitta” door H. Van Peene.

Interne links

[Auteurs] Lauwers, Frans Edmond