Mijn gezant vermoordden ze, mijn kasteel verbrandden ze / (...) God sta bij de heer die 't als lot beschoren kreeg / te tuchtigen zulk een bende.

Frans Gunnar Bengtsson (1950)

DE GÊNTSCHE TOALE: DIALECT ALS SCHRIJF- EN LITERATUURPROBLEEM

Overzichten

De hiernavolgende overzichtsbijdrage situeert enkele problemen van het schrijven van dialect, vooral van het Gents, én vat enkele kenmerken van de in het Gents geschreven literatuur samen. In de vervolgbijdrage, De Gêntsche toale : overzicht Gentse dialectschrijvers, wordt een chronologisch overzicht gegeven van integraal of gedeeltelijk in het Gents geschreven literatuur.
Voor wetenschappelijke studies over de fonologie, de uitspraakleer van het dialect, verwijzen we naar publicaties van dialectologen als Johan Taeldeman en Jacques van Keymeulen.

De Gêntsche toale als schrijfprobleem

Geschreven taal is één van de middelen om gesproken taal – liefst zo getrouw mogelijk – te registreren. Voor het geschreven Algemeen Nederlands (AN) zijn er officieel aanvaarde spellingregels. Voor dialecten bestaan dergelijke regels niet. Wat het Gents betreft (waartoe wij ons verder beperken) hebben de hedendaagse dialectschrijvers wel de luxe, te rade te kunnen gaan in een heuse Gentse “Van Dale”, het Gentsch woordenboek (1950-1951, tweedelig: 1974, driedelig) van Lodewijk Lievevrouw-Coopman én in een actualisering daarvan met het Nieuw Gents idiotikon van Edmond Cocquyt (1995).

Zonder ons te verdiepen in de geschiedenis van taal en spelling, wijzen we hier terloops op één verhandeling, een boek uit 1550 dat algemeen wordt beschouwd als de allereerste publicatie ooit, gewijd aan de spelling van het Nederlands, namelijk Néderlandsche spellijnghe van de Gentenaar Joas [Joos] Lambrecht. In zijn verhandeling pleitte hij nog niet voor een eenvormige spelling voor het gehele Nederlandstalige gebied, wél voor uniformiteit binnen elke streektaal (het Vlaams, het Hollands, het Brabants...). Algemeen wordt aangenomen dat de spelling die hij concreet aanbeval, gebaseerd was op de uitspraak van het Gentse dialect. Meer hierover in de bijdrage over Joos Lambrecht, in het Lexicon van Literair Gent.

Dialect schrijven is alles behalve een sinecure, niet het minst omdat ons Latijns alfabet onvoldoende letters bevat om alle dialectklanken en -nuances weer te geven. In feite levert het door taalkundigen gebruikt fonetisch schrift de meest getrouwe registratie van het gesproken woord op. Zo wordt het eenvoudig Nederlands woord “scheef” (voor “schuin” of “krom”) in het Gents dan [sxi:f] en “trouwen” wordt [træ : wə]. Behoudens taalwetenschappers zijn echter weinigen vertrouwd met een dergelijke schrijfwijze. Wie tóch Gents schrijft behelpt zich met combinaties van de 26 letters van ons alfabet (bv. in “toale”) en met accenttekens (^, ¨, ’, ̀ ) én schrijft voor het overige volgens eigen (al dan niet consequent toegepaste) regels “in een spelling die een professor in de proefondervindelijke klankleer de haren zouden doen te berge rijzen...” zoals Jozef Vercoullie het uitdrukte in de inleiding bij Gênsche prâot van Jan Cleppe.
Dit leidt tot verschillende schrijfwijze van dezelfde woorden. Zo wordt “praat” (voor “het gesprokene”) dan “praot”, maar ook “proat”, “prâot” of “proât” en naast “treiwe” (trouwen) vinden we “trèwe” en “trêwe”. Soms leiden pogingen tot “correcte” dialectweergave wel eens tot krampachtige constructies als “...hoop ’k, n’e’ woâr” (Wazenaar), “... ‘k en (h)ê ‘k ik...” (Jan Boucherij), “ ‘k en hêd ekik” (Jan Cleppe) of “ ’k en zal ekik” en “ ‘k en zal e kik” (Lodewijk de Vriese).

Er is meer. Verschillen zijn er ook omdat er geen echt “standaard Gents” bestaat. In de Ekkergemse wijk spreekt de burgerij het “meest met een klein mondje”, meent Walter De Buck, en die van de Brugse Poort, “... de dieje klappe Gents mee n’en petoiter in huldere mond”, terwijl die van Meulestede, de havenwijk, dan weer meer tje-klanken en korte benadrukte i’s laten horen: “Portjier, die de portjirre open, de bruid moe spiven, ’t es van ’t hitsen en klitsen van die vette sijsse”, maar in het verhaaltje ‘t Was zuu loate van Lodewijk de Vriese oogt hetzelfde weer anders...

Functies van het Gents in dialectliteratuur

De meeste auteurs van volkse verhalen, toneelstukken, revueteksten e.d. die in het dialect gesteld zijn, willen daarmee zelden hoogstaande literatuur bereiken. In de regel wordt meer aandacht besteed aan het schrijven van dialect dan aan de kwaliteit van het verhaal. De humor, de satire of de ironie – die ten andere nooit ver weg zijn – worden in belangrijke mate gedragen door het dialect.
Voor auteurs die het dialect “gebruiken” in voor het overige AN-teksten, zijn de dialectgedeelten meestal dialogen die de authenticiteit van bepaalde figuren (als behorende tot een bepaalde bevolkingsgroep) accentueren. Soms worden Gentse woorden of uitdrukkingen ingelast als stijlfiguren die het komisch effect versterken. Noemde Claus zijn Blindeman (1985, zie verder) niet “de eerste Oedipus op deze planeet waarmee men kan lachen”? Naar aanleiding van zijn toneelstuk Zijde daar? (2002) verduidelijkte Eric de Volder: “Ik kies voor het dialect omdat het verhaal en de muzikaliteit waarnaar ik streef dat vragen. Een standaardtaal bestaat eigenlijk niet want elk persoonlijk taalgebruik is een taalvariant. Elk personage vraagt een specifieke taal.” (zie Eric-de-Volder-over-Zijde-daar)

Geredelijk zou men kunnen aannemen dat vooral (volkse) toneelteksten – als aaneenschakelingen van dialogen – zich bij uitstek lenen tot het schrijven van dialect. En toch blijkt dit lang niet altijd zo te werken. Inderdaad, de meeste manuscripten, bedoeld om in het dialect te worden opgevoerd, zijn geschreven in een mengvorm van AN en dialect. De auteurs houden er duidelijk rekening mee dat de acteurs hun tekst zullen vertolken in een onversneden of in een min of meer afgezwakt Gents, al naar gelang van het publiek waarvoor zij spelen. Taalkundig lijken het “halfproducten” die pas op de planken hun afwerking krijgen, écht tot leven komen. Zelfs een Hugo Claus rekende uitdrukkelijk op de vertolkers toen hij boven zijn Blindeman vermeldde: In principe spreken de acteurs Gents of een ander Oost-Vlaams dialect”. In de gedrukte tekst is het dialect beperkt tot af en toe eens een “Wat ziede?”, “Wat kwam ’t er tons?” of iets dergelijks. [Voor de duidelijkheid: Blindeman is Claus’ tweede bewerking van Oedipus. Zijn eerste (Oedipus getiteld, daterend uit 1971) is de meest getrouwe, ze is geheel in het AN gesteld. Blindeman is veel ingrijpender bewerkt: het stuk is nu in Gent gesitueerd, o.m. aan de Watersportbaan]
Een mooie illustratie van gemengd taalgebruik (AN en dialect) is een gezongen “romance” uit Romain Deconincks blijspel Fiene Slameur vrijt mee nen dokteur. In het manuscript van de toneeltekst staat het (onder de Nederlandse titel Omdat ik zoveel van je hou), in een mengvorm van Nederlands en dialect. John Bultynck schreef er, onder de titel Oomda ‘k ö zuu vrie girre zie, een integraal-plat-Gentse hertaling van, bedoeld om gelezen te worden. Ter wille van de niet-Gentse lezers voegde hij er bovendien een Nederlandse vertaling aan toe. (Voor Bultyncks versies, zie het tijdschrift Cyannuur, nr. 15, 1964, p. 34-37).

Beschikbaarheid

Tenslotte is er, wat het dialect betreft, nog een probleem in verband met de beschikbaarheid. De teksten van bekende literaire auteurs zijn meestal makkelijk te vinden via het gewone commerciële uitgeverscircuit of in bibliotheken. Deze van volkse dialecttoneelstukken zijn veel moeilijker te vinden. Sporadisch treft men de originele versie wel eens (deels) aan in een tijdschrift, soms in een programmaboekje n.a.v. een opvoering. Veel werken van de hier gesignaleerde “kleinere” auteurs zijn echter enkel beschikbaar bij gespecialiseerde uitgeverijen (bv. Toneelfonds J. Janssens of het Auteursrechtenbureau Almo, beide te Antwerpen). Probleem met deze publicaties is, dat ze veelal geheel of grotendeels vernederlandst zijn. Wie dan op zoek gaat naar de originele manuscripten – voor zover ze nog bestaan – is meestal aangewezen op het raadplegen van archieven. Zo worden de werken van Leo Wageneire en van Henri Van Daele bewaard door Willy Everaert, voorzitter van de Gentse Henri van Daele Compagnie; de werken van Romain Deconinck vindt men in het Amsab - Instituut voor Sociale Geschiedenis te Gent.

[Frans Heymans, m.m.v. Eddy Levis]