Mardi 13 octobre 1914. (…) tous les Gantois sont convaincus que cette occupation de leur ville par la soldatesque teutonne est une chose purement passagère…
EEN AFSPRAAK MET DE GESCHIEDENIS: DE WEBSITE LITERAIR GENT DOORGELICHT
NieuwsUit meer dan 550 lemma’s over schrijvers van Gent en over Gent, kan men de geschiedenis van Gent herschrijven. Hierbij brengt men elke auteur terug tot zijn Opus Magnum, het jaar waarin hij of zij hét (Gentse) meesterwerk geschreven heeft, en maakt men de grafiek waarvandaan de meeste auteurs komen. Snel kan men een aantal periodes onderscheiden – manuscripten vóór de uitvinding van de boekdrukkunst rond 1460, of de bewogen zestiende eeuw waarin er redelijk wat werken zijn, maar daarna heeft men de typische stilte van de 17e en 18e eeuw. Vanaf de Franse en industriële revolutie neemt de geletterdheid en het aantal werken snel toe, zeker na de Belle Époque.
Belangrijk is hierbij op te merken dat het niet vanzelf spreekt om een werk te schrijven dat zowel de eeuwen overbrugt, bewaard wordt én het uiteindelijk tot een lemma in Literair Gent schopt. Het werk moet bijna uit een klooster of stadsarchief komen om die eeuwen te overbruggen, geen enkel familiebezit is duizend jaar bewaard gebleven. Dus komt er vaak ook een beetje geluk aan te pas. Ons beeld van het verleden is beïnvloed door de selectiviteit waarmee literatuur bewaard werd.
Zie de overzichtsgrafiek hierboven.
Voor de volgende periodes, klik op de grafieken in de rechterkolom of schuif naar rechts of links door de reeks, u kunt ze ook vergroten.
Het begin
Traditioneel stelt men dat het ontstaan van Gent ligt bij het oprichten van de twee abdijen, later de Sint-Baafsabdij en Sint-Pietersabdij genoemd halfweg de zevende eeuw. Voor literatuur die tot bij ons geraakt is, moeten we al anderhalve eeuw verder, naar Einhard, lekenabt van beide kloosters. Hij schrijft de biografie van Karel De Grote en hoewel hij Karel wat vergoelijkt, besteedt hij daarbij aandacht aan de oorlogen tegen de Saksen. Er is een theorie die stelt dat de Saksenoorlogen leiden tot de invallen van de Noormannen, maar die hadden niet zoveel zin met kruis en zwaard bekeerd te worden, waardoor we wellicht na Einhard opnieuw anderhalve eeuw geen literatuur meer opvangen.
Vervolgens duikt Dunstan van Glastonbury op, bisschop van Canterbury, een heel voorname persoon, raadgever van de Engelse koning; alleen had hij een keer te veel de christelijke moraal gepredikt tegen de koning en achtte hij het veiliger om even de plaat te poetsen. Hij heeft dan drie jaar in het klooster Blandijn in Gent gezeten. Zijn geschriften zijn verloren gegaan, maar wat hij schreef werd enkele eeuwen later door Chrétien de Troyes gebruikt om de legende van Parcival en de Heilige Graal te schrijven, voilà een stukje graallegende in Gent.
Vervolgens moeten we weer bijna twee eeuwen verder. Tijdens de kruistochten schrijft Muhammad al-Idrissi boeken over plantkunde en geografie, in zes talen, op Sicilië, met hulp van christelijke en joodse geleerden. Hij vermeldt terloops Gent en Brugge en het levert hem een plaats in De canon van Vlaanderen op. Daarna zitten we al bij Nivardus van Gent, vermoedelijk een clericus, die de Isengrimus schrijft, een satire op kerk en maatschappij, waarin Isengrim en Reinaert al naar voren komen,zich ietwat baserend op de verhalen van de Griekse auteur Aesopus. Vervolgens maakt het verhaal een ommetje in Frankrijk en wordt het vertaald en uitgebreid tot Reinaert de vos door Willem die Madocke maakte. Dat meesterwerk in het Middelnederlands dus, ervoor wordt er niets geschreven rond Gent en erna moet men ook een paar eeuwen wachten, het is ongelooflijk. Zelfs Goethe op het einde van de achttiende eeuw stelt: hoe is dat mogelijk, die Reinaert, dat leest alsof het gisteren of vandaag geschreven is, en het is eeuwen oud!
Vervolgens belanden we bij Francesco Petrarca, onze eerste Italiaan; Gent en Brugge worden vermeld als welvarende steden met de wolnijverheid. Daarna volgt de Honderdjarige oorlog in 1380. Men ziet 1302 voorbijkomen, ook Jacob van Artevelde, maar er is geen literatuur uit die tijd over bekend. 1302 en ook Artevelde moeten wachten tot de negentiende-eeuwse herauten, Hendrik Conscience en Napoleon De Pauw. Maar in 1380 vindt men de kroniekschrijvers van de Honderdjarige oorlog, zoals Geoffrey Chaucer. Zelf ken ik Geoffrey Chaucer van de trilogie van Thea Beckman, Geef me de ruimte, Rad van fortuin en Triomf van de verschroeide aarde, waar hij met Matthis Cuvelier, heraut van Bertrand du Guesclin op een boomstronk over de vaderlandsliefde van de Fransman zit te discussiëren. Wie hem later leerde kennen, las van hem de Canterbury Tales, waar hij de Lady of Bath laat stellen dat het linnen van Bath beter is dan dat van Gent. Tja, over kleuren en smaken kunnen we niet discussiëren, maar ik heb er mijn twijfels over. Ik wil wel opmerken dat er toen veel Vlaamse wevers naar Engeland gevlucht zijn en dat men zich kan afvragen hoe Engels haar linnen dus wel was.
Ook de Fransman Jean Froissart leert ons die Honderdjarige oorlog kennen, hij stelt dat de kanonnen van Gent overdag tot op vijf mijl ver te horen waren, en ‘s nachts tot wel tien mijl. De eerste klachten over nachtlawaai dateren uit die tijd, ik weet niet of er een actiecomité is opgericht. En er is ook Eustache Deschamps, die met het leger van Filips de Stoute en de graaf van Vlaanderen, Lodewijk Van Male, moest optrekken tegen Filips Van Artevelde: het regent en hij moet door de modder, en hij schrijft daarover, en hij is ontevreden over de Gentenaren, maar ja, wat wil je...?
Nieuwe tijden
Vervolgens weer een stukje leegte, veertig-vijftig jaar vinden we niets en dat verwondert een beetje, want dat is de periode van de Vlaamse primitieven, Jan Van Eyck, en er is geen contemporaine literatuur bekend, misschien moet daar toch nog eens goed naar gezocht worden.
En dan komen we bij de eerste dame uit het gezelschap, Alijt Bake, priorin van een Gents klooster. Zij schrijft een biografie waarin ze het heeft over de invloed van meditatie, lijden en lijdzaamheid en hoe dit bijdraagt om een volwaardiger mens te worden; en zij krijgt invloed en navolging. Zij schrijft veel, maar helaas heeft ze ook kritiek op haar voorgangster en kerkelijke overheid; en haar oversten komen tussenbeide en ze wordt verbannen ... naar Antwerpen, ge kunt het u voorstellen.
Vervolgens in onze geschiedenis: Maria Van Bourgondië valt met haar paard, Gent komt weer in opstand, want die Maximiliaan van Oostenrijk, die zien we niet erg zitten en dat duurt een jaar of vijf tot Gent ook onder zijn heerschappij valt. Dan zien we de eerste Duitser passeren. Hieronymus Münzer is ook niet altijd positief, die heeft het over de strijd tussen de facties die om de haverklap wisselen en het beleid voeren, en elkaar meer naar het leven staan; en dat daaraan de neergang van Gent te wijten is. Maar hij was natuurlijk een aanhanger van Maximiliaan! Wat hij vooral opmerkte was dat Gent, er vanop het belfort uitzag als een wiel met vijf spaken. Hij stond vol bewondering te kijken naar het Rabot, als verdedigingsbouwwerk, waarbij hij zich blijkbaar niet realiseerde dat dit gebruikt werd om de streek rond Gent onder water te zetten, net tégen zijn Maximiliaan van Oostenrijk, of kon hij als man van de Renaissance ook wel waardering opbrengen voor de gevolgde Gentse strategie? Zijn beschrijving van het Lam Gods werd recent nog gebruikt bij de Van Eyck tentoonstelling.
Dan komen we bij Albrecht Dürer, die de leeuwen tekent in het Hof ter Walle, het Prinsenhof. En Antonio de Beatis, een beetje mijn persoonlijke favoriet: hij is een gewone Italiaanse kanunnik uit Milaan, hij heeft een heel groot observatievermogen en hij is biechtvader van kardinaal Luigi di Aragone. Met hem vertrekt hij op reis ‘om de wereld te zien’. Hij komt in Gent en Antonio schrijft elke dag alles op wat hij die dag gezien heeft: dat de houten huizen beschilderd zijn, dat het in de huizen proper is en dat er sierlijke vormen in het zand getekend worden, dat de Vlaamse meubels van heel goede kwaliteit zijn, dat de Vlamingen zo eerlijk zijn dat als men daar een geldbeugel op tafel zet hij er de volgende dag nog altijd staat. En als kanunnik en Italiaan valt hem ook op dat hier in onze streken alle mensen slechte tanden hebben. Hij wijt dat aan het drinken van te veel melk; dat is niet wetenschappelijk bewezen, dus houdt u zeker niet in! Hij zegt zelf ook dat de status van een vrouw samenhangt met de stand van haar tanden, of dat waar is, kan ik niet beoordelen. Maar ook leuk is dat hij schrijft dat de meisjes de benen van de ruiters vastmaken aan de stijgbeugels en dat ze die pas losmaken in ruil voor wat geld, dat dan ‘s avonds bij het oogfeest verbruikt wordt. Hij schrijft dat boek in 1519, hij zet het in de kast en het verdwijnt voor drie eeuwen, vooraleer het in het Duits, Frans en Engels vertaald wordt en ik dat stukje over Gent en over Vlaamse gebruiken in Ghendtsche Tijdinghen publiceer.
Desiderius Erasmus is met zijn Lof der zotheid een bepalende figuur, ook voor Gent omdat hij de lokale notabelen, de familie Utenhove bijvoorbeeld, aanmoedigt om verder te gaan in hun studies. Er ontstaat voor het eerst ook een beetje een literaire gemeenschap met de Rederijkers. In 1539 organiseren die een groot feest waar gezelschappen uit een twintigtal Vlaamse en Noord-Nederlandse steden op afkomen en waar grote geldprijzen worden uitgereikt. Het jaar daarna, in 1540, richt Maria Van Hongarije een bede tot Gent om de oorlog met Frankrijk te helpen bekostigen, en wat toen gebeurd is, dat weet elke Gentenaar. Keizer Karel komt hier opdagen en zwaait er de plak.
En ook: bij die rederijkers zijn er redelijk wat hervormingsgezinden en actie geeft reactie: in 1545 heeft men bij het Concilie van Trento de contrareformatie gedefinieerd met rigoureuze herstelling van de orde en het resultaat daarvan kan men direct op de grafiek zien, plots wordt er veel meer in het Latijn geschreven!
In 1548 is er even vrede, Keizer Karel ontmoet zijn zoon hier in Gent, er zijn grootse feesten, met vijf triomfbogen tussen de Sint-Jorisbrug en het Prinsenhof. Keizer Karel komt niet alleen, hij heeft twee schrijvers bij, Calvete Di Estrella en Vicente Alvarez. De eerste schrijft een politiek correct werk waarbij de geschiedenis en de rijkdom van de steden tot uiting komen en al de mindere zaken worden weggelaten. Dat reisverslag wordt gepubliceerd en in Spanje verspreid; de invloed daarvan is dat Vlaanderen als een wingewest beschouwd kan worden, dat het daar allemaal goed gaat, iedereen er rijk is. We gaan het ons berouwen natuurlijk.
De tweede schrijver, Vicente Alvarez, maakt er een meer persoonlijk werk van, voor Maria, de dochter van keizer Karel die als regentes in Spanje gebleven was. Daaruit leert men dat hier toch wel redelijk wat gedronken en ruzie gemaakt wordt, is het niet interessant dat ook nu nog te weten?
En dan komen we bij de grootste Gentse schrijver van de zestiende eeuw, Marcus Van Vaernewyck, over de “beroerlicke tijden”. Met de contrareformatie vlucht alles wat hervormingsgezind is in de illegaliteit, het is de periode van de hagesprekers, waarvan er enkele tot oproer prediken en het komt tot een uitbarsting, de Beeldenstorm. En Marcus van Vaernewyck beschrijft dat, het typische beeld is dan dat men over de Leie kon stappen zonder natte voeten te krijgen, want er waren zoveel boeken in het water geworpen. Marcus Van Vaernewyck is ook de man die met de legende gekomen is dat die draak op het Gentse belfort wel eens uit Constantinopel zou kunnen meegenomen zijn, bij de vierde kruistocht.
Vervolgens belanden we bij Lodovico Guicciardini. Op zijn 21ste komt hij naar Antwerpen en blijft daar een jaar of veertig, en publiceert zijn Descrittione di tutti i Paesi Bassi, een meesterwerk, niet gelinkt aan een reis die hij gemaakt heeft, maar aan de periode dat hij hier geweest is. Hij beschrijft de gebruiken, de geschiedenis, de geografie. Zijn werk wordt talloze malen vertaald zodat zelfs in de negentiende eeuw, als de gewone mensen kunnen beginnen reizen, sommigen hier toekomen met de teksten van Guicciardini. Behalve de Spanjaarden dan, die komen met Calvete di Estrella aanzetten: hier in Gent komen ze tot de vaststelling dat er geen standbeeld van Keizer Karel is; ja sorry, er stond er eentje op de Vrijdagmarkt maar dat is bij de Franse revolutie neergehaald.
Vervolgens lopen Alexander Farnese, de zoon van Margaretha van Parma, en Spinola Vlaanderen onder de voet in opdracht van de Spanjaarden; de intelligentsia vlucht weg en het wordt weer even stil. Toch duikt daar een grote naam op, die van Antonius Sanderus met zijn Flandria Illustrata, later ook in het Nederlands vertaald en talloze malen heruitgegeven. En dan vinden we daar ook nog Johanna Otho, minder gekend, ze was de dochter van Johannes Otho, die betrokken was bij die triomfbogen voor keizer Karel, maar later als hervormingsgezinde beschouwd werd en naar Duisburg vluchtte. Tijdens de Calvinitische republiek komt hij terug, maar de emoties lopen hier hoog op zodat hij al snel weer vertrekt. Hij heeft intussen wel Latijn en Grieks geleerd aan de notabelen, de Utenhoves, en ook aan zijn dochter, die een gevierde dichteres wordt; ze schrijft lofdichten en teksten voor de lagere adel en wordt daarvoor betaald, ze is een soort eerste influencer eigenlijk. En rond 1620 komt ze terug naar Vlaanderen, en publiceert in Antwerpen haar werken, die nu erg moeilijk te vinden zijn.
Daarna komen we bij de Spaanse successieoorlogen, de Oostenrijkse Successieoorlogen, er komt hier geen literair talent meer op bezoek en als u uit die periode toch eens iets wilt lezen, kan ik Isabella de Moerloose aanraden, letterlijk de moederloze, een soort zeventiende-eeuwse Goedele Liekens. Heel interessant om te lezen als u niet te snel rode oortjes krijgt.
Dus moeten we even wachten op de achttiende eeuw voor er muziek in zit en dat kan men letterlijk nemen, want Leopold Mozart komt met zijn zoon Amadeus in Gent op bezoek. En vanuit de Franse streken komen de literaire salons overwaaien en de noodzaak om boeken te verzamelen, met Karel Van Hulthem, de oprichter van de bibliotheek in de Baudelo-abdij. Kort daarna ziet men daar ook de Engelsen opdagen. In Engeland is er een rijke burgerij ontstaan en die maken ‘Grand Tours’: tussen het moment dat ze afstuderen en aan een gezinsleven beginnen, gaan ze even op reis, en wat ze opschrijven, gaat soms ook over Gent. Uiteindelijk belanden die geschriften ook op Literair Gent, zo gaat dat nu eenmaal. Met de Vrede van Gent komt John Quincy Adams op bezoek, de latere Amerikaanse president, en de Engelse dichter Lord Byron.
Revolutie tot nu: de doorbraak van het Nederlands
In de negentiende eeuw zien we de opmerkelijke groei van de Nederlandstalige literatuur. Het begint met Karel Lodewijk Ledeganck – die er een straat en een gebouw aan overgehouden heeft, ook een begrip geworden is. Dan is er Octave Delepierre, vergeten en verguisd, verguisd is overdreven, maar vergeten toch wel: hij was een Brugse archivaris en schreef voor Gent een ‘centon’, dat is een tekst waarin hij elementen uit bestaande teksten verwerkt. Hij schrijft een Shakespeariaans Romeo en Julia-verhaal dat zich afspeelt ten tijde van de Gentse opstand van 1380; dus hij haalt er Jean Froissart bij, de actiescenes doen denken aan sir Walter Scott – hij was getrouwd met een Engelse, dus die literatuur kende hij ook! – en hij verwijst met zijn titel Engelram en Ethelinde naar een Engelse schrijfster, Charlotte Turner Smith, een voorloopster van de zusters Brontë en Jane Austin, die in opspraak kwam omdat ze echte herkenbare mensen beschreef in historische verhalen; zodat men zich kan afvragen of Delepierre hier niet zijn eigen liefdesgeschiedenis beschreef, maar het staat er niet bij, dus wie weet. Belangrijk hierbij is dat je ziet dat (ook) de Nederlandse literatuur begint met de dramatisering van de geschiedenis, de legendes, de mythes en volksverhalen.
Vervolgens vinden we de grote drie, Hendrik Conscience met De leeuw van Vlaanderen, Jan Frans Willems met zijn vertaling van Reinaert de vos en Charles De Coster met Tijl Uilenspiegel. Dat zijn de mensen die schrijven, maar ook mensen die eigenlijk dóen schrijven, vandaar die snelle stijging van het aantal Nederlandstalige schrijvers. Kijk naar Guido Gezelle, naar Julius Vuylsteke, ook al een archivaris, die gaat zoeken in de archieven van het Gentse belfort en het stadhuis; daar vindt hij tot zijn eigen spijt o.m. de rekening van de koperslager voor het maken van de draak op het belfort.
Dan komen de zusters Loveling aan bod, waarrond collega’s Jean-Paul en Joël al een Op stap met Literair Gent-wandeling organiseerden. En de socialistische schrijvers Emile Moyson en Edward Anseele. Moyson, een rijke burger, die zijn familie in de steek laat, om het op te nemen voor de lagere klasse. Anseele met zijn werk Voor ‘t volk geofferd, nog altijd heel goed leesbaar. En dan botsen we op Maurice Maeterlinck, de enige Belgische Nobelprijswinnaar literatuur, van de Jeune École Belge; het valt op hoe men zich in het buitenland soms stoort aan het onbegrijpelijke van zijn teksten, maar voor Gent stelt hij mooi hoe oude en nieuwe huizen hier arm in arm langs de straten staan.
We belanden nu bij Ernest Claes, die schrijft over de Vlaamse ontvoogding en ook over de vernederlandsing van de Gentse universiteit. Filip de Pillecijn is vertegenwoordigd met De soldaat Johan, over de geldinzameling voor de reis van een monnik naar het heilige land en terug, vervolgens Louis Paul Boon, Jean Ray en Maria Rosseels. Deze vrouwelijke schrijver focust op de discussie tussen Artevelde en Geerard Denys, die wel eens een jaloerse discussie tussen hun vrouwen kan geweest zijn. En zo gaat het maar door, met de bekende namen Albrecht Rodenbach, Karel Waeri, Wies Moens, Paul Van Ostaijen.
Voor de periode na 1945 is zelfs een groot blad te klein om alle namen van in Gent geboren of getogen schrijvers neer te schrijven; ik heb er ook een aantal markante toegevoegd die meer landelijke bekendheid bereikten. Daarbij moet men bedenken dat men veel vroeger soms vijftig of zelfs honderd jaar moest wachten op een Gents verhaal dat nog tot bij ons geraakt is.
Gents en Nederlands, of Frans en Engels?
Als we ons concentreren op de hele evolutie die ik zonet kort geschetst hebt, constateren we dat 48% van de in Literair Gent al beschreven auteurs uit de Gentse regio komt en dat reeds in de 19e eeuw er een overwicht aan Nederlandstalige schrijvers is; het gaat hier om schrijvers van fictie, want het sociaaleconomisch en bestuurlijk overwicht is zeker nog Franstalig. Uit onze grafiek blijkt ook hoe (Belgisch-)surrealistisch het is, dat het honderd jaar moet duren voor er een Nederlandstalige universiteit is. Maar omgekeerd dient zich in 1930 met die vernederlandste Gentse universiteit en het (middelbaar) Nederlandstalig onderwijs ook meteen de laatste generatie Franstalige Gentenaars aan. Hun kinderen worden Nederlandstalig opgevoed, de Franstalige ouders vereenzamen of verhuizen. Het is inmiddels al heel uitzonderlijk dat nog in het Frans over Gent wordt geschreven, maar kijk toch eens bij Nicole Verschoore, Elisabeth Bélorgey, Josephine Schreibers, Erik Orsenna, Gilbert Sinoué, Noel Simsolo of Philippe Claudel. Vandaar dat het sterk is dat Bart Van Loo zijn meesterwerk over de Bourgondiërs vertaald heeft in het Frans als Les Téméraires. Ook voor onze Nederlandse literatuur ligt daar een heel taal- en verkoopsgebied om te veroveren en om in te verkopen.
Ook in het Engels is het nu eerder uitzondering dan regel, de continentale reizen vanuit Londen of Dover beperken zich heden tot de West-Vlaamse oorlogsgebieden of de Zuid-Europese stranden. Maar in Literair Gent vind je wel nog enkele witte raven: Sebastian Faulks, Nicholas Royle, Helen Grant, Frederick Morel, Richard Powers, Chanette Paul, Annie de Muynck, Steve Berry.
Conclusie
Toch moet men zich opnieuw afvragen hoeveel lemma’s nog niet geschreven zijn, hoe vertekend het beeld is dat we hier meegeven; ik denk hier bijvoorbeeld alleen nog maar aan Wim Claeys die de Gentse Feesten zoveel sfeer bezorgt, of aan Emilie Claeys die door professor Gita Deneckere in Het verhaal van Vlaanderen onder de aandacht gebracht werd; beiden verdienen snel een lemma en schrijvers-vrijwilligers om dat te doen.
Tot slot stellen we vast dat twintig jaar vrijwilligerswerk voor en bij Literair Gent geresulteerd heeft in veel informatie die gelinkt kan worden aan de grote tijdsperioden in de Gentse en de Europese geschiedenis. Hoe meer lemma’s er komen, hoe meer informatie beschikbaar is, en hoe preciezer men het beeld kan maken van de Gentse literatuur tegen de achtergrond van onze geschiedenis.
De historische grafieken blijven een gemengd beeld geven van die Gentse literatuur, wat ervan bewaard gebleven is en wat ervan bestudeerd en beschreven is op de website Literair Gent. De huidige tendens is sterk Nederlandstalig, met slechts af en toe anderstalig werk met een ‘Gents kader’ of een historische verhaallijn rond het Lam Gods of keizer Karel.
[Herbert de Vleeschouwer en LG-redactie]