Zoo stoot het Steen der Graven langs de Lieve, / symbool van leed en nooit verstorven klacht, / vooraan op ’t plein (...) / Een huizenrei van donkre weelde en pracht.

Adolf Herckenrath (1947)

Terug naar index

WIERDELS-MONSMA, MARGARETHA-ANNA

(Herwijnen, 03.09.1892 - Den Haag, 21.04.1964)

Nederlandse geschiedkundige en auteur van de historische romans Klokke Roeland (1946) en Het lachen van Dionusios (1949).
Onder haar eigen naam was zij nog maar nauwelijks gekend toen zij, samen met haar zuster Hildegard Saskia Paauwe-Monsma en onder het collectief pseudoniem Martin Mons, een eerste detectiveroman schreef, De carnavalsmoord (1951). In dertien jaar zouden de dames Monsma een reeks van 32 detectives publiceren; in 25 daarvan kreeg de Amsterdamse inspecteur Perquin de hoofdrol.

Beide zusters overleden in 1964, Margaretha-Anna amper een maand na Hildegard. Bij de dood van Margaretha-Anna meldden de dagbladen dat zij actief in het verzet was geweest en dat zij tijdens de Tweede Wereldoorlog in het Oranjehotel (toen een Duitse strafgevangenis) in Scheveningen had gezeten tot haar gezondheid zo slecht werd dat de Duitsers haar lieten gaan.

Klokke Roeland speelt zich af in de tweede helft van de veertiende eeuw toen Gent voor zijn vrijheden streed. Deze (onder haar eigen naam gepubliceerde) roman – waarvan de handeling zich geheel in Gent situeert – is blijkbaar gebaseerd op betrouwbare historische bronnen en wordt gekenmerkt door een overvloed aan historische details, maar ook door een geschiedkundig zuivere sfeerschepping. De auteur schetst een gaaf beeld van Filips van Artevelde, die gekweld wordt door de pijnlijke herinnering aan het vreselijke lot dat zijn stadsgenoten zijn vader deden ondergaan.

[Tine Englebert]

Over Margaretha-Anna Wierdels-Monsma:

  • B. Raes [= Ernst van der Hallen]: Mevrouw Wierdels-Monsma: Klokke Roeland, in: Boekengids, jrg. 24 (1946), nr. 4, p. 149-150. Boekbespreking
  • Tine Englebert: Door vrouwenogen, in: Van Buysse tot Brusselmans: Gent literair (1996), p. 109-123, meer bepaald p. 115-116