een plein in de stad waar de liefde je loutert, / een liefde die geen blad voor de mond neemt, / een mond die zich aanbiedt, een kus op de Kouter.

Lut de Block (2002)

Terug naar index

WAERI, KAREL

(Gent, 03.07.1842 - Gent, 15.03.1898)

De volksdichter en -zanger Karel Waeri werd geboren in de thans verdwenen Veerstraat. Deze straat situeerde zich parallel met de Reep, gaande van de (eveneens verdwenen) Nieuwbrug tot aan de (terug opengelegde) monding van de Reep in de Leie. In die straat werkten zijn ouders als thuiswevers. Wanneer zijn vader, Petrus, in 1849 “opperbaas en leermeester” in de fabrieksschool van Aalter werd, verhuisde het gezin naar daar. De jonge Karel volgde er les aan de gemeenteschool.

Op zijn achttiende, in 1860, keerde hij met zijn broer Jan terug naar Gent en woonde hij een tweetal jaren in de Kortrijk(sepoort)straat. De twee broers debuteerden samen als volkszangers in de herbergen. Toen Gent hen – al snel – te klein werd, trokken ze zingend en spelend door de Vlaamse steden en gemeenten. Karel bleef echter in Gent wonen, al bewijzen zijn vele adressen een eerder “rondtrekkende” aard. Een overzichtje: bij de stedelijke administratie noteerde hem vanaf juni 1862 als inwoner van de Hemelrijkstraat, in juli 1863 verhuisde hij naar de Koepoortkaai, in december 1866 naar de Kanunnikstraat, in oktober 1867 naar de Kozijnstraat (in herberg Den Groten Meulenaar) en in maart 1868 naar de Tichelrei. Tot dan had hij zich officieel wever en vervolgens bakkerksnecht genoemd; vanaf maart 1868 noemde hij zich “rondreizend muzikant”.
In oktober 1868 huwde hij met Sidonie-Francisca de Meyer. Het jonge koppel vestigde zich in de Mortierstraat en trad voortaan als duo op (terwijl broer Jan met August Van Damme een tweespan vormde). Het verhuizen ging door: vanaf januari 1873 was het gezin gevestigd in de Sint-Lievensstraat, vanaf maart van hetzelfde jaar in de Oude Schaapmarkt, vanaf maart 1876 trokken zij naar de Veerstraat (waar Karel vanaf november 1880 herbergier van “In de Klaver” zou geweest zijn), vanaf april 1883 woonden zij in de Puinstraat en tenslotte werd in februari 1897 weer gekozen voor de Veerstraat (Karel noemde zich dan “volkszanger”). Daar, in de straat waar hij geboren werd, overleed hij ook. Hij werd begraven op het Geuzenkerkhof aan de Brugse Poort.

Het wedervaren van Karel en zijn vrouw tussen 1877 en 1884 is zowat van dag tot dag te volgen. De Gentse Universiteitsbibliotheek bewaart namelijk zijn agenda’s voor die jaren. Alle plaatsen waar zij optraden zijn er door hem (of door zijn vrouw) nauwgezet in genoteerd met de bijhorende inkomsten. Hieruit blijkt dat hun dagopbrengst tussen de acht à tien frank schommelde. Ter vergelijking: het gemiddelde dagloon van een ongeschoolde arbeider bedroeg toen 2,60 frank; dat van een geschoolde arbeider 4,80 frank. En in tegenstelling tot de arbeiders moesten zij geen twaalf uur per dag werken…

Naar het einde van zijn leven trad Waeri niet meer op, wel bleef hij nog teksten schrijven. Een populaire stadslegende wil dat hij, tijdens de wintermaanden vóór zijn overlijden, door katholieke studenten in elkaar werd geslagen en dat hij lang in de sneeuw bleef liggen. Hij zou bezweken zijn aan de zware verkoudheid die hij zo opdeed. Geen enkele eigentijdse bron bevestigt dit verhaal echter.

Het oeuvre van Karel Waeri

Een jaar na zijn dood bracht zijn zoon Pieter de Verzameling der volledig kluchtige en politieke liederen van Waeri op de markt. Uit de titel blijkt reeds op welke terreinen de tekstschrijver en de volkszanger actief was.

De kluchtige liederen gaan van zedenschetsen (bv. de man/vrouw-relatie) tot satire op lokale toestanden (zo gaf hij in zijn lied De Ledebergsche pompiers de raad, bij een brand in Ledeberg de “pompiers” liefst vijf, zes dagen op voorhand te verwittigen). Tot deze liederen behoren ook de zgn. “vetjes” of de schunnige liederen die door zijn zoon Pieter in een apart boekje werden samengebracht omdat ze niet aan minderjarigen mochten verkocht worden. Naar hedendaagse normen zijn die “vetjes” uitermate braaf maar toen beluisterde men ze nog met rode oortjes. Ze waren ideaal om een optreden af te sluiten.

Daarnaast heeft Waeri een enorm gamma van politieke liederen nagelaten. Hiermee zat hij aanvankelijk in progressief-liberaal vaarwater en kan hij duidelijk worden gezien als de opvolger van Napoleon Destanberg. Beiden waren sociaalvoelend en uitgesproken antiklerikaal. Dit laatste had vooral te maken met het feit dat de katholieke partij bij elke verkiezing de achterban vanop de preekstoel mobiliseerde, machtsmisbruik dat ook door Waeri fel werd gehekeld. Toch was hij niet anti-katholiek, integendeel: hij had alle respect voor het ware geloof.
Omstreeks het midden van 1880 keerde Waeri het liberalisme teleurgesteld de rug toe. Steeds meer voelde hij zich aangetrokken door de opkomende en snel sterker wordende socialistische beweging, geleid door Edward Anseele. Eedje – die zélf stelde dat men met één goedgeschreven lied de ziel van de massa beter kon bereiken dan met welk hooggeleerd geschiedenisboek ook – zag hem graag komen. Toch was Karel beducht voor een reputatie als socialist: uit voorzorg signeerde hij zijn teksten met Cies Cnoopelincks. Men had echter snel door wie achter die naam schuilging en in sommige herbergen was hij niet langer welkom.

Opvallend is de hoge tekstkwaliteit van talrijke liederen van Karel Waeri. In dat opzicht kan hij beslist een a-typische volkszanger worden genoemd. De meeste van zijn collega’s produceerden inderdaad teksten vol gebrekkige formuleringen, taalfouten en manke zinsconstructies. Waeri’s manier van formuleren moet grote indruk gemaakt hebben, zelfs op de arbeiders en de boeren die in vele gevallen ongeletterd waren of slechts lager onderwijs hadden genoten. Bovendien bouwde hij zijn teksten op volgens een typische methode: hij vertrok vanuit een algemene vaststelling (bv. Hoe meer de mens heeft, hoe meer hij hebben wil); die vaststelling paste hij vervolgens toe, eerst op de groten der aarde, dan op het gewone volk. In het slot gaf hij meestal ruiterlijk toe, zelf ook te zingen om de “kluiten”.

Blijvende aandacht

Karel Waeri bleef steeds populair in Gent. Tientallen jaren na zijn dood nog, werden zijn liederen op allerhande socialistische manifestaties gezongen. Eind jaren 1960 kreeg hij er een nieuwe aanhang bij: op 19 juli 1970 organiseerde Walter de Buck tijdens de Gentse Feesten een Karel Waeri-avond in café Trefpunt. Aangepaste versies van Waeri’s liederen behoren ook vandaag nog tot De Bucks repertoire.
Dezelfde De Buck beeldhouwde een 5,40 m hoge granieten zuil die in 1989 op het plein naast de Sint-Jacobskerk werd geplaatst. Bovenaan prijkt een vioolspelende Waeri en op de zuilomtrek zijn in hoogreliëf scènes uit zijn liederen weergegeven.

Alle blijvende populariteit ten spijt, duurde het verbazend lang eer Waeri’s liederen opnieuw werden uitgegeven. Dat gebeurde uiteindelijk in 2001 toen de Geschiedkundige Heruitgeverij vzw aan haar 100ste boek toe was en koos voor zijn Verzameling der volledig kluchtige en politieke liederen.

[Geert Vandamme]

Over Karel Waeri:

  • Erik Demoen: A la vapeur, dat heet progres!: liederen van de industriële revolutie (1985). Uitgegeven n.a.v. de gelijknamige tentoonstelling van 20 juli tot 18 augustus 1985, in het Groot Vleeshuis, Gent
  • Lodewijk de Vriese: Bijdrage tot folklore: de volkszanger Karel Waeri herdacht (1920 en 2000)
  • Geert Vandamme: Karel Waeri, in: Gandavum (2001) nr. 3. Themanummer
  • Van de Wiele, Johan (red.): De markt: economisch forum en kloppend hart van agrarische, stedelijke en industriële maatschappijen (1988)
  • Erik Wille: Karelke Waeri, ook een Aalterse figuur, in: Ghendtsche Tydinghen (2001) nr. 3, ook op internet: https://ojs.ugent.be/GT/article/view/6162