kleine, niet te bedaren bruid met onder / je bed nog al je minnaars van vroeger / morsig feestvarken (...) / geschept uit de placenta van Leie en Schelde

Roel Richelieu van Londersele (2003)

Terug naar index

VAN WILDERODE, ANTON

(Moerbeke-Waas, 18.06.1918 - Sint-Niklaas, 15.06.1998)

Pseudoniem van Cyriel Coupé, priester-leraar, auteur van een novelle, vertaler en essayist, maar vooral dichter.
Hij groeide op in het landelijke Moerbeke-Waas. De Humaniora doorliep hij in het College van Sint- Niklaas. In het Groot-Seminarie te Gent volgde hij zijn priesteropleiding. Op 23 mei 1944 werd hij priester gewijd in de Sint-Baafskathedraal waarna hij Klassieke Filologie studeerde aan de Leuvense universiteit. In 1946 werd hij leraar aan het Klein-Seminarie in Sint-Niklaas.
In 1947 werd hij redactiesecretaris van het tijdschrift Dietsche warande en Belfort en vanaf 1975 tot 1998 was hij lid van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde.

Na de novelle Dis al (1943) debuteerde hij in hetzelfde jaar als dichter met De moerbijtoppen ruisten; hij kreeg er de poëzieprijs van de provincie Oost-Vlaanderen voor. Andere bekende titels zijn Het land der mensen (1954, poëzieprijs van de Vlaamse provincies), Dorp zonder ouders (1954, Staatsprijs voor poëzie), De overoever (1981) en De vlinderboom (1978).
Voor zijn volledig werk werd hem in 1986 de prijs van de Vlaamse provincies toegekend en in 1987 kreeg hij de Staatsprijs voor een oeuvre. In 1999 verscheen zijn Volledig dichtwerk (1.790 p.).
Voor zijn vertaling van het volledige werk van Publius Vergilius Maro kreeg hij in 1974 de Koopal-staatsprijs.
Veel voorkomende thema’s in zijn poëtisch werk zijn zijn aandacht voor het menselijke lot, de natuur, het landschap en de gemoedelijkheid van zijn Wase moederdorp.

Anton van Wilderode en Gent

Zijn priesteropleiding en zijn -wijding kreeg hij in Gent. Vermits de Duitse bezetter de gebouwen van het Seminarie in beslag had genomen, ging zijn opleiding door in een wit herenhuis aan de Keizer Karelstraat.

In De vlinderboom plaatst de dichter zich in de figuur van keizer Karel die zijn laatste levensjaren dooorbrengt in het Spaanse Yuste. De keizer blikt terug op zijn verleden. Met wroeging herinnert hij zich wat misgegaan is onder zijn bewind o.a. de brutale onderdrukking van de rebellie te Gent in 1540. Een cyclus van zes gedichten (p. 65-70) is gewijd aan deze opstand. Elk van de eerste drie (onder de titel Gent), plaatst hij op 14 februari 1540, dag waarop de vorst te Gent arriveerde, zijn stille intocht, zijn intrek in het Prinsenhof en het begin van het gerechtelijk onderzoek naar de schuldigen. Elk van de volgende drie (onder de titel Nachtelijk défilé) situeert hij in de nacht van 29 april 1540, toen de keizer zijn harde vonnis over de stad had geveld en hem de stoet der veroordeelde Gentenaars steeds weer voor ogen kwam.

[Sandra Vancauwenberghe]

Over Anton van Wilderode :