Men hore [Anseele] in zijn eigen taal, zijn Gents dialect, de zo soepele, kernachtige spraak, ruig en ruw, zo geestig ondeugend en slecht gemanierd, een beetje canaljeus zelfs

Paul Kenis (1930)

Terug naar index

VAN OFFEL, JAN HENDRIK

(Antwerpen, 12/13.09.1844 - Antwerpen, 16.05.1900)

Dichter, auteur van liederteksten, toneelschrijver. De raadselachtige vermelding van zijn geboortedag (12/13 december) wordt verklaard in zijn geboorteakte: hij kwam ter wereld op het middernachtsuur van 12 naar 13 december. Hij publiceerde zowel onder Hendrik als onder Jan Hendrik van Offel.

Van Offel leidde een armoedig bestaan als man van “twaalf stielen en dertien ongelukken”. In zijn geboortestad was hij als letterzetter actief in de vakbeweging. In de jaren 1860 week hij samen met zijn levenspartner, de Nederlandse actrice Mientje Kley, uit naar Amsterdam waar zij betrokken waren bij het toneelgezelschap van de Vlaming Victor Driessens. Hij was er souffleur en kreeg soms een klein rolletje te spelen. Van Offel zocht in Amsterdam contact met de eerste kernen van socialistische werkersverenigingen en luisterde hun bijeenkomsten op met voordracht en zang. Zijn teksten werden gepubliceerd in de bundel Vrije zangen (1872), in de Nederlandse periodiek De Werkman en nadien in Asmodee. In Vlaanderen verschenen zijn gedichten in De Werker.
In het seizoen 1874-75 stapten Van Offel en zijn vrouw Mientje Kley over naar het Rotterdams toneelgezelschap van Legras, Van Zuijlen & Haspels.

In 1879 keerde hij terug naar Antwerpen. Zijn vrouw en drie kinderen bleven in Rotterdam.
Bij die terugkeer deed hij, om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien, een beroep op de liberale flaminganten, vooral op Jan van Rijswijck. Die hielp hem aan bescheiden baantjes, o.a. als toezichter bij de mestpacht [= reinigingsdienst], portier en suppoost.

“Rik” sympathiseerde in zijn jeugd met de Eerste Internationale [= internationaal verbond van socialisten, gesticht te Londen, op 28.08.1864]. Voor de prille socialistische arbeidersbeweging schreef hij tal van revolutionaire verzen en liederen. Zijn bekendste is ongetwijfeld het Kanailjelied(zie Van de Merwe)dat, op marsmuziek van Jan van den Acker, bij elke gelegenheid uitbundig werd gezongen.

In 1885 brak in Gent een staking uit voor betere arbeidsvoorwaarden in de textielsector, meer bepaald in de zogenaamde Grasfabriek, de spinnerij Parmentier-Vanhoegaerden. De eisen van de “werklieden werden voor het grootste deel ingewilligd” (Avanti) en die overwinning versterkte het gezag en de aantrekkingskracht van de vakbeweging. Naar aanleiding van die “zegepraal der werkstakers” schreef de enthousiaste Antwerpenaar zijn gedicht Aan het volk van Gent (dat is opgenomen in Avanti’s Een terugblik (1908, dl. 2, p. 23).

In de jaren 1870 schreef hij ook enkele toneelstukken, o.m. Mevrouw Roland en de Girondijnen: geschiedkundig volksdrama (1875, in samenwerking met J.P. Pellesier) en De stiefzoon (1878). In 1885 werd zijn Volledige volkspoëzie uitgegeven.

[Frank Beke]

Over Jan Hendrik van Offel:

  • Henry L.V. de Groote: Jan Hendrik van Offel, alias “den Rik”, in: Vlaamse stam, jrg. 7 (1971), p. 335-339
  • Jaap van de Merwe: Gij zijt kanalje, heeft men ons verweten!: het proletariërslied in Nederland en Vlaanderen (1974), p. 214
  • Jan M. Goris: Offel, Jan H., in: Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging (1998), p. 2223