24 Juli [1916]. Voor een journalist wil dus naar Gent gaan zeggen, iets als oorlogscorrespondent worden, met al de gevaren, maar ook al het heroïsche, dat daar aan verbonden is.

Karel van de Woestijne (1916)

Terug naar index

VAN ELDEN, GERARD

(Deinze, 12.12.1923 - Brussel, 24.01.1975)

Pseudoniem van Leo(n) Aerts. Gentse advocaat, dichter en essayist, schreef ook in het Frans als Francis Lepiat. Hij was redacteur van twee Gentse tijdschriften en mede-oprichter van het bekende Tijd en Mens. Door Jan Walravens werd hij gewaardeerd om zijn internationale visie. Gent was zijn bakermat, zowel voor zijn beroep als voor zijn literaire aspiraties.

In de jaren 1940 viel de naam ‘Gerard van Elden’ voor het eerst in de Vlaamse literaire wereld, als één van de twee pseudoniemen van Leo(n) Aerts; in het Frans schreef hij later als Francis Lepiat. Aerts ambieerde als prille twintiger een carrière als dichter en advocaat. Hij was medeoprichter van een aantal jongerentijdschriften en tweetalig. Zijn vriendschap met beeldende kunstenaars blijkt uit enkele bewaarde foto’s: in 1944 is hij te zien samen met Jan Burssens en Joris Minne, een foto uit 1946 toont hem met James Ensor. Tot zijn vrienden- en kennissenkring behoorden ook vele schrijvers, waaronder Hugo Claus, met wie hij een intense briefwisseling onderhield en aan wie hij tips bezorgde over de Franse literatuur.

Toch verdween zijn naam al begin van de jaren 1950 uit de pers en hoorden we niets meer van zijn literaire ambities. Ook in de meeste bronnen is hij louter een nevenfiguur; misschien omdat hij drie afzonderlijke levens leidde: als Gentse advocaat, als Vlaamse dichter en als Franstalige poète.

Aan de wieg van literaire tijdschriften

Jan Walravens (1920-1965) vroeg hem in 1947 om mee te werken aan zijn initiatief Cahiers, gewijd aan het werk van twintigers in de jaren ’40 en zonder vooropgestelde ideologie. De oprichtingsvergadering vond plaats op 15 november in Antwerpen, in café De Spaansche Brabander, waar Aerts aanwezig was. Belangstelling voor het project was er genoeg, maar toch stroomde er geen werk binnen, zodat het hele project niet meer levensvatbaar bleek.
Walravens kwam samen met Hugo Claus (1929-2008) met een nieuw idee: Janus. Leo Aerts werd daar opnieuw bij betrokken vanwege zijn netwerk in de kunstsector en literaire wereld; hij wou graag een Frans-Vlaamse redactie, maar Walravens wees dit af omwille van eerdere, slechte ervaringen met een tweetalig blad. Claus kwam met het compromis om toch ook internationale bijdragen op te nemen. De vijfkoppige redactie stond echter wantrouwig tegenover Leo Aerts en zijn “excessief progressisme”. Hoewel een voornaam dichter, bleek hij als redacteur erg “wispelturig, fantastisch en onbetrouwbaar” (Piet van Aken).
In de Janus-redactie deed Aerts voor het eerst mee onder zijn Frans pseudoniem Francis Lepiat, dat hij op 30 mei 1948 in een brief aan Hugo Claus meedeelde. Hij leverde meteen een vertaling in van de Zwitser Philippe Jaccottet (1925-2021) en vroeg ook zijn vriend André Duflou (1920-1964) om bijdragen. In juli 1948, bij de eerste drukproeven, werden de interne conflicten weer op de spits gedreven, omdat Aerts bleef vasthouden aan het internationale karakter van Janus, in tegenstelling tot mederedacteur Joris Blondiau (pseudoniem van Maurice van Steertegem, 1920-?). De redactievergadering in Brussel daarna werd een regelrecht fiasco, zodat het tijdschrift Janus nooit werd gerealiseerd.

Ondertussen bleef Jan Walravens geloven in een jongerentijdschrift én in Leo Aerts. Hoewel deze laatste in 1949 enkel nog in het Frans schreef, getuigde Walravens van een merkwaardig enthousiasme omtrent Aerts en haalde hij hem opnieuw aan boord als één van de mede-oprichters van Tijd en Mens. Zijn poëzie werd voorgelezen bij de presentatie van het eerste nummer te Mechelen (13.10.1949), maar daarin opmerkelijk genoeg nooit gepubliceerd, evenmin als zijn eerder aangekondigd essay over de Franse surrealistische dichter Paul Eluard (1895-1952). Leo Aerts hield ook dat tijdschriftavontuur al na twee jaar voor bekeken. Het was de laatste keer dat zijn naam terug te vinden is in de Vlaamse poëzie.

De omvang van zijn gepubliceerd literair werk is daardoor bijzonder klein. Advocaat Aerts kreeg wel nog een miniem bijrolletje in de roman De hondsdagen van Hugo Claus, waarin hij figureerde als ene Werner Brand. Leo Aerts overleed op 51-jarige leeftijd in Brussel en liet een weduwe achter, Alice Derhaeg. Zij stierf in 2004 kinderloos te Elsene.

Gerard van Elden en Gent

Gent was een belangrijke stad voor Leo Aerts. Hij studeerde er rechten en begon op 18 september 1948 als stagiair bij de Gentse balie. Op 5 januari 1952 werd hij opgenomen bij het Tableau. In die periode zou hij aan de Muinklaan te Gent hebben gewoond. Vermoedelijk hield hij samen met Henri van Nieuwenhuyse een advocatenkantoor in de Willem Tellstraat 19 in Gent.

In 1945 ging Leo Aerts met Jan Burssens en Karel Geirlandt even samenwonen in het vroegere expressionistische kunstenaarsdorp Sint-Martens-Latem, dicht bij Gent. Het jaar nadien stichtten ze samen de vriendengroep Malgré Nous, ook wel eens ‘de bende’ genoemd, waar ook nog Willy de Vynck, Joris Broget, Camille d’Havé en André Duflou [zie aldaar] deel van uitmaakten. Op vrijdagavond kwamen ze samen en lazen elkaar teksten en brieven voor over allerhande onderwerpen. Op 13 september 1946 tekende Camille d’Havé een portret van de groep.

De Gentse tijdschriften en de Elegieën

Nog voor hij Jan Walravens ontmoette, werkte de jonge Leo Aerts actief mee aan enkele Gentse tijdschriften. In 1942 richtte hij samen met Frank Meyland (ps. van Hubert Ascoop) en Luc Danhieux (ps. van Luc van Geertsom) het tijdschrift Podium op, een ‘bloemlezing’ uit het werk van jongeren, in negen afleveringen, die in Gent bij Vanmelle werden gedrukt. Door dat concept had het blad in de bezettingstijd geen licentie nodig en kon het niet gecensureerd worden door de Duitsers. Wel gebruikte Aerts hier voor het eerst zijn pseudoniem ‘Gerard van Elden’ en ook zijn mederedacteurs schreven uit voorzichtigheid onder een schuilnaam. Podium bevatte slechts enkele keren ook een beschouwend stuk, zoals de korte openingsverklaring door Van Elden, zijn wat explicietere, poëtische stellingnames in de rubriek Vrije tribune en zijn eenmalige Kroniek van het toneel (maart 1944). Van Elden verzette zich expliciet tegen de poëzie van “swing-, zazou-, en decadentierijmelaars”, zoals die in de bloemlezing Heksenketel (sam. Oscar Giraldo, 1941) opdoken, waaraan ook Meyland meewerkte.

In die periode schreef Aerts veel brieven naar Daan Boens en Raymond Herreman en sprak hij al over zijn dichtbundel Voor een Oosterse prinses. Herremans oordeel was gemengd: “Van Elden moet aangespoord worden, werk te maken van zijn poëzie. Hij is het zijn talent verschuldigd.”
Elegieën voor een Oostersche Prinses verscheen in 1947 bij De Brug in Gent, met een illustratie naar E. Lasker. Het bleef Gerard van Eldens enige (tot nu toe gevonden) boekpublicatie; gedichten uit die bundel waren in hetzelfde jaar wel opgenomen in het Nieuw Vlaams Tijdschrift. Toch had Aerts al enkele jaren eerder, in september 1944 en februari 1946 contact gehad met Angèle Manteau inzake de uitgave van zijn dichtbundel. Door zijn affiniteit met de beeldende kunsten wilde hij zijn dichtbundel graag geïllustreerd zien; het is onduidelijk of de uitgave door Manteau daarom is afgewezen.
De reacties waren in elk geval kritisch: Jan Walravens benadrukte dat Leo Aerts wel een nieuwe belofte was in de poëzie – hij noemde hem op de poëziedagen van Merendree in 1947 één van de “gloeddichters” –, maar hij toonde in een bespreking in Het Laatste Nieuws ook aan dat Leo Aerts geen grote vernieuwer was, want zich niet bezighield met de actuele tijdsproblematiek en zijn poëzie nog het dichtst stond bij ‘poésie pure’.

In 1945 was Gerard van Elden redacteur bij het Gentse, vrijzinnig georiënteerde tijdschrift De Faun (1945-1946), waarin bijdragen van hem verschenen over Kamiel van Baelen, Johan van de Velde (jrg. 1945, nr. 17) en over Herman Teirlinck (ib., nr. 23-24). Een jaar later werd het tijdschrift alweer opgeheven en zocht Leo Aerts contact met Jan Walravens om een nieuw jongerenblad op poten te zetten. In die tijd woonde Aerts op de Karel de Kerchovelaan te Gent.

Ook werkte hij in 1946 nog mee aan het pas opgerichte blad Nieuw Gewas (1945-1947), waarin een “nog wat aarzelend maar toch innemend gedicht” van hem verscheen (dixit Gents criticus Raymond Herreman) en een bespreking (dd. april 1945) van de in Gent uitgegeven dichtbundel Schakel der ziel (1944) van Gust Vanistendael. Herreman rekende Van Elden samen met Nic van Beek in zijn befaamde rubriek Boekuil in de krant Vooruit wel tot de “in de Vlaamse wereld van kunst en geest (…) voortreffelijke dichters.”

Leo Aerts werd later nog bestuurslid van het toezichtcomité van de bond La Relève (1948), de Gentse kunstgroep die door Karel Geirlandt en André Vyncke werd opgericht en die via een Brusselse tussenstap (Les Amis de l’Art/De Vrienden van de Kunst, 1949) aan de wieg stond van de uiteindelijk pas in 1957 opgerichte Vereniging voor Hedendaagse Kunst, later verbonden aan het SMAK in Gent.

In het beperkte literaire werk van Gerard van Elden / Francis Lepiat zijn tot nu toe geen sporen van Gent gevonden.

[Amber Gyselings]

Over Gerard Van Elden

  • Gerard van Elden: ‘Waarde Lezer(es)’, in: Podium: bloemlezing uit het werk van jongeren, jrg. 1, (1942), nr. 1, november, p. 2-3
  • Arie Peeters: Kroniek: overzicht der jongste Vlaamsche lyriek tijdens de bezetting, in: Roeping, jrg. 24 (1947), p. 183-190
  • Jan Walravens: Jonge Vlaamse Dichters: werk van Willy Billiet, Paul Berkenman, Hugo Claus en Gerard van Elden, in: Het Laatste Nieuws (09.06.1948)
  • Raymond Herreman (Boekuil): Tijd en Mens, in: Vooruit (22.09.1949), en Nieuw Gewas (18.05.1945), in: Boekuiltjes (1960), p. 29-30/span>
  • Karel J. Geirlandt: Geloof in uw tijd: Karel J. Geirlandt en de Vereniging voor het Museum van Hedendaagse Kunst (1957–1960), bijdrage in: Contrast (catalogus bij de gelijknamige tentoonstelling, Blankenberge), 1960, en bij Koen Brams: Bezoekersgids: Geloof in uw Tijd. (S.M.A.K. 2019)
  • Jos Joosten: Feit en tussenkomst: geschiedenis en opvattingen van Tijd en Mens (1949-1955) (1996), met o.m. geciteerde correspondentie Jan Walravens met Hugo Claus (brieven 23.05.1948 en 24.06.1948), en met Joris Blondiau (brief 12.08.1948), ook online op https://www.dbnl.org/tekst/joos006feit01_01/, deels eerder in: Een experimentele ontmoeting: de gemankeerde samenwerking tussen Podium en Tijd en Mens, in: De Vlaamse Gids, jrg. 75 (1991), nr. 6, p. 18-31
  • Georges Wildemeersch: Henri Vandeputtes brieven aan Hugo Claus, in: Zacht Lawijd, jrg. 6 (2006), p. 38
  • Geert Buelens: Van Ostaijen tot heden (2001), p. 533, 552-554; (3de dr. 2008)
  • Georges Wildemeersch: Hugo Claus: de jonge jaren (2015), p. 127 en 171-175
  • Jos Joosten: De verdeelde mens: Jan Walravens (1920-1965) (2018), p. 141-146
  • Amber Gyselings: Leo Aerts, de poging tot een biografie (1923-1975), (KASK, Cold Cases, Academiejaar 2019-2020, ongepubliceerd)
  • [Huygens ING/Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen & KB Brussel]: Bibliografie van de Nederlandse Taal- en Literatuurwetenschap (BNTL) (1940- ), online op http://www.bntl.nl/bntl/ (geraadpleegd op 06.04.2020)
  • [Correspondentie] Gerard van Elden in het Letterenhuis, https://anet.be/record/isaarlh/au::6263/N