Men hore [Anseele] in zijn eigen taal, zijn Gents dialect, de zo soepele, kernachtige spraak, ruig en ruw, zo geestig ondeugend en slecht gemanierd, een beetje canaljeus zelfs

Paul Kenis (1930)

Terug naar index

RONSE, HERMAN

(Veurne, 23.01.1859 - Gent, 22.02.1922)

H. Ronse studeerde voor apotheker aan de Gentse universiteit maar hij was ook gediplomeerd tuinbouwkundige. Hij was een van de (flamingantische) stichters van de christelijke arbeidersbeweging in Gent, o.m. ook van de Antisocialistische Katoenwerkersbond. In 1886 lag hij mee aan de basis van de Algemene Bond van Werklieden en Burgers die christelijke, antisocialistische arbeidersorganisaties, mutualiteiten en toneelverenigingen groepeerde. In het begin van de jaren 1890 stopte hij zijn sociale activiteit. Wellicht nog vóór de eeuwwisseling werd hij rector van de Gentse Tuinbouwschool en dat zou hij blijven tot kort voor zijn overlijden.

Komende van Veurne, vestigde hij zich in 1886 als apotheker in Gent, in de Vlaanderenstraat. Twee jaar later verhuisde hij naar de Geldmunt en nog eens twee jaar later naar de Normaalschoolstraat. In 1903 trok hij naar de Hofbouwlaan waar hij zou blijven wonen.

Als letterkundige was hij actief in de Snellaertkring en in de Gentse literaire groep Hou ende Trou (die zijn thuisbasis had in “De Zwarte Kat”). Hij schreef een aantal moraliserend-sociale werken: een toneelstuk (De wraak van den domper : tooneelspel in 3 bedrijven en 2 tafereelen, 1895), enkele novellen, o.m. Gentsche novellen (1892), Het oratio van den dood : lyirsche bespiegelingen (1913) en de roman De bende van Borluut : vaderlandsch verhaal (1913).

Gentse werken

Gentsche novellen bundelt Baarvliet-Van Overbeke : schetsen uit het volksleven (p. 5-34) en Cieske van Heffenteire, of Wat een werkslaaf lijden kan (p. 35-105).
De eerste van beide novellen geeft een kermissfeer op de Koornmarkt en op de Kouter weer; ze bevat ook een mooie beschrijving van het Gravenkasteel, nog met aanbouwhuizen.
Het tweede verhaal is gaver dan het eerste. Het werpt een licht op de miserabele levensomstandigheden van de kleine luiden in tijden van cholera, en op de ellendige werkomstandigheden in de “continus” (fabrieken waar ononderbroken werd gewerkt). O.m. het Patershol en een loting in het stadhuis worden erin beschreven. Het deugdzame Gentse arbeidersgezin in dit verhaal kan enkel berusten in zijn trieste lot en alleen troost zoeken in het lijden van Christus “... eene Godheid [die] van aan de galg eens kruises hare bebloede armen uitstrekt, en wijst naar hooger op”. Deze novelle is doorspekt met Gentse uitdrukkingen.

De bende van Borluut is een historische roman over de woelige tijd op het einde van de 13de en in het begin van de 14de eeuw, de strijd tussen de Leliaarts (vooral Fransgezinde edellieden, getrouwen van Filips de Schone) en de Klauwaarts (vooral ambachtslieden). Jan Borluut (ook patriciër maar verbannen na een vete met een andere patriciër) nam als enige Gentse gegoede burger met een “bende” van 700 aanhangers deel aan de Slag der Gulden Sporen.
“Voor wie goed op de hoogte wil zijn van tijdsomstandigheden en toestanden in dit verhaal”, voegt de auteur er een opvallend uitgebreid “aanhangsel” aan toe (ruim 80 bladzijden) met een overzicht van de geschiedenis van België (vanaf de Gallo-Romeinen), tot en met de gedetailleerd behandelde periode van zijn roman.

[Frans Heymans]

Over Herman Ronse:** **

  • Jan de Maeyer: Ronse, Herman, in: Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging, dl. 2, (1998), p. 2.652
  • Jan de Maeyer: Arthur Verhaegen, 1847-1917: de Rode Baron (1984), p. 264 en 250
  • Voor kerk en werk: opstellen over de geschiedenis van de christelijke arbeidersbeweging, 1886-1896 (1986), p. 22, 24, 42, 43 en 49