Men hore [Anseele] in zijn eigen taal, zijn Gents dialect, de zo soepele, kernachtige spraak, ruig en ruw, zo geestig ondeugend en slecht gemanierd, een beetje canaljeus zelfs

Paul Kenis (1930)

Terug naar index

RILKE, RAINER MARIA

(Praag, 04.12.1875 - Valmont bij Montreux, 29.12.1926)

Rilke werd in 1905 privé-secretaris van beeldhouwer Auguste Rodin en woonde in diens villa te Meudon. De bekendste Duitstalige dichter van het modernisme werd in Praag geboren als René Karl Maria Rilke. Hij studeerde literatuur- en kunstwetenschap in Praag, München en Berlijn maar woonde vooral in Parijs en Zwitserland. Zijn mystieke Stundenbuch (1905) en het muzikale Buch der Bilder (1902) bereidden de weg naar de Neue Gedichte (1907-1908) waartoe onder meer de Vlaamse cyclus behoort. Deze zogenaamde “Dinggedichte” werden geïnspireerd door de Franse kunstenaars Auguste Rodin en Paul Cézanne, en oefenden grote internationale invloed uit.
In Die Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge (1910) typeerde Rilke zijn buitengewone sensitiviteit en zijn rusteloos zoeken naar de eigen bestemming. Tijdens W.O.I was hij kort in militaire dienst, later ingekwartierd bij Stefan Zweig in het Weense oorlogsarchief. In 1912 begon hij in slot Duino (Triëst) zijn filosofische Duineser Elegien te schrijven, in 1923 volgden de hymnische Sonette an Orpheus. Hij schreef ook in het Russisch en (een hondertal gedichten) in het Frans én hij vertaalde werk van Michelangelo, Giacomo Leopardi, André Gide en Paul Valéry. Na herhaaldelijke verblijven in sanatoria overleed hij eind 1926 in Valmont. Rilkes taal spiegelde niet zijn eigen emoties, maar riep de dingen uit de buitenwereld op in hun scherpste existentie.

Rainer Maria Rilke en Gent

Rilke werd in 1905 privé-secretaris van beeldhouwer Auguste Rodin en woonde in diens villa te Meudon. Daar maakte hij kennis met de Belgische dichter Emile Verhaeren (1855-1916), die hij als één van zijn belangrijkste poëtische leraars erkende. Vanuit Meudon ondernam Rilke lezingen-reizen naar Worpswede, Berlijn en Hamburg. Op aandringen van Rodin, Maeterlinck en Verhaeren reisde hij ook naar België, om er kennis te maken met culturele monumenten en inspiratie op te doen voor een nieuwe reeks gedichten: “Um meiner Arbeiten willen möchte ich... jene Ecke Belgiens kennenlernen, nach der mein Verlangen schon so groß war, daß ich fast eine Lücke in mir empfand, dort wo Eindrücke und Erinnerungen an Brügge, an Ypern oder Gent hätten sein müssen” (Brief aan barones Uexküll, 21-07-1906).
Van eind juli tot midden augustus 1906 was Rilke in Vlaanderen: in Oostende, Ieper, Diksmuide, Veurne, Brugge en Gent. In de biografische literatuur valt de klemtoon hoofdzakelijk op Veurne, waarover hij twee gedichten en een opmerkelijke opstel over de boeteprocessie schreef (“Furnes”). De “Vlaamse cyclus” (Neue Gedichte: erster Teil, 1907) telt verder nog twee gedichten over Brugge én “Die Marien-Prozession”, gewijd aan de Gentse ommegang op Maria-Hemelvaartsdag.

Het handschrift is gedagtekend in Parijs, 20 juli 1907, bijna een jaar na de reële beleving in Gent. Rilke-vorser Herman Uyttersprot formuleert de dynamische impact van de Mariaprocessie in zijn Praags cachet (1963): “Gent schenkt Rilke de belevenis van de uitbundige, feestelijke stemming met pracht en praal (..., die) overbruist van vol – en niet meer uitsluitend verborgen – leven, van kleur, klank, beweging.” De verstrengeling van zintuiglijke indrukken mondt uit in een wonderlijke allegorie van dralend, eenzaam binnengaan in de Sint-Baafskathedraal. De eerste weidse blik is als die op een luchtfoto van het stadscentrum, de laatste een scherpe focus op het ingekeerde wonder van de madonna. Vertaler Peter Verstegen wees op het gebrek aan gegevens over de ontstaansgeschiedenis van dit gedicht. Een aardige biografische anekdote is wel dat Rilke zich dezelfde dag bij de Sint-Baafskathedraal weer met Rodin verzoende (na de breuk in mei 1906).

Daarnaast schreef Rilke op 2 februari 1907 op Capri al zijn eerste indrukken over Gent neer in de gefingeerde “Brief des lahmen Ewald” uit Schmargendorf (Sämtliche Werke, Bd. 4). Die brief ontstond als antwoord op een vraag van barones Uexküll en als naschrift bij het vroege verhaal “Ewald Tragy” (Geschichten vom lieben Gott). Het Gentse fragment in de brief omkadert en verdiept de monumentale beweging van het gedicht “Die Marien-Prozession” (vooral de derde strofe). Op gelijkaardige wijze verheldert Rilkes echte brief van 25 juli 1907 aan Clara Westhoff de verwijzingen naar Griekse kunst en mythologie in dat “Gentse” gedicht, waarbij wit en goud de symbolische kleurkernen vormen. Beide bronnen maken ook de immense verdichting van de Neue Gedichte duidelijk.

[Jean-Paul den Haerynck]

Over Rainer Maria Rilke:

  • Ernst Zinn: Anmerkungen des Herausgebers, in: Rainer Maria Rilke: Sämtliche Werke (1961), dl.. IV, p. 989-995
  • Herman Uyttersprot: R.M. Rilke en Vlaanderen, in: Praags cachet (1963), p. 43-79
  • Peter Verstegen, Commentaar, in: Rainer Maria Rilke: Nieuwe gedichten, het eerste deel (1997), p. 289-290. Commentaar bij “De Maria-processie”
  • Ralph Freedman: Rainer Maria Rilke, der Meister (2002)
  • Horst Nalewski: Kommentar, in: Rainer Maria Rilke: Werke, Kommentierte Ausgabe (1996-2003), Band 4, Schriften, p. 747
  • Jean-Paul den Haerynck: Niet de canon, de verandering van de canon, in: Freespace Nieuwzuid, jrg. 3 (z.j.), nr. 12, p. 56-77. Themanummer Rilke
  • Manfred Engel: Rilke-Handbuch (2004)