En is het niet aan het oude ras van trotse burgers, aan de verbeten, bijna religieuze arbeidslust (...), dat de stad die morele, intellectuele en fysieke kracht dankt.
LE ROY, GRÉGOIRE
(Gent, 07.11.1862 - Elsene, 05.12.1941, pseudoniem: Albert Mennel)
Franstalige auteur van poëzie, verhalen en één roman, graficus, kunstschilder en -criticus. Hij werd geboren in de Bestormstraat (thans Posteernestraat) als zoon van een Franstalig katholiek burgersgezin. Daar, in de Bestormstraat, bracht hij zijn jeugd door. Hij studeerde aan het St-Barbaracollege te Gent waar hij kennis maakte met Charles Van Lerberghe en Maurice Maeterlinck. Samen met hen behoorde hij tot de groep van Belgisch-Franstalige symbolisten en werkte hij mee aan het tijdschrift La jeune Belgique. Hij volgde les aan het Sint-Lucasinstituut en huurde een tijdlang een schildersatelier in de “Rolle” (het voormalige godshuis op de Schaapmarkt dat van 1820 tot 1860 dienst deed als tehuis voor vondelingen). Na een verblijf in Parijs (vanaf 1886, met Maeterlinck) waar hij studeerde aan de Ecole des Beaux-Arts, vestigde hij zich in 1890 in Brussel. Hij beproefde zijn geluk in de zakenwereld maar werd in 1909 bibliothecaris van de Académie des Beaux-Arts de Bruxelles en in 1919 conservator van het museum Wiertz.
Naast Franstalige poëzie o.a. La chanson d’un soir (1887), novellen en kunstmonografieën o.a. Catalogue de l’oeuvre gravé de Jules de Bruycker(1933) schreef hij Fierlefijn (1934), een buitenbeentje in zijn oeuvre: het was zijn enige roman en zijn enig werk in het Nederlands.
Fierlefijn speelt zich grotendeels af in het Gent van de periode 1850-1890. Het schetst een kleurrijk beeld van het Gentse straatleven met – oppervlakkiger – beschrijvingen van het fabrieksleven, de sociale uitbuiting en het opkomende socialisme.
Jan Fierlefijn, zoon uit een arbeidersgezin, groeit op in de schaduw van de vlasspinnerij “La Lys” op de Leiekaai in de Brugse Poort. Zijn moeder wil een andere toekomst voor haar zoon en stuurt hem als schoenmaker in de leer. Hij trekt naar Parijs, maar keert bij het uitbreken van de Frans-Pruisische oorlog noodgedwongen naar Gent terug. Hij vindt een onderkomen tussen de “artiesten” in de “Rolle” en leidt een tijdlang een vrolijk bohémienleven. Zonder veel succes probeert hij met allerlei handeltjes her en der in Gent aan de kost te komen. Tenslotte keert hij terug naar de Brugse Poort om zich als simpele “schoenlapper” op de Leiekaai te vestigen.
[Tine Demoor]
Over G. Le Roy:
- Georges Rodenbach: Trois nouveaux poètes, in: La jeune Belgique, 6 (1886) nr. 7, p. 313-312
- Henri Davignon: La Wallonie et Albert Mockel, in: Histoire illustrée des lettres françaises de Belgique (1958), p. 405-426
- Em. Noulet: Le sillage symboliste, in: Histoire illustrée des lettres françaises de Belgique (1958), p. 467-474
- Robert O.J. Van Nuffel: Le Roy, Grégoire, in: Nouvelle biographie nationale, dl. 4 (1997), p. 252-256