Uw Kapitool, helaas! eene onvoltooide kroon, / Uw Belfroot, met den draak der kruisvaart overkronkeld, / En Bavo’s tempel, als zijn kunstjuweelen schoon.

Prudens van Duyse (1859)

Terug naar index

GEZELLE, GUIDO

(Brugge, 01.05.1830 - Brugge, 27.11.1899)

Bekende West-Vlaamse priester-dichter en ook wel de eerste avant-garde dichter in het Vlaamse taalgebied genoemd. Schreef symbolisch-impressionistische gedichten over Leie en Schelde en onder de schuilnaam Spoker één van de vroegste politieke Vlaamse protestgedichten waarin ook de stad Gent figureert.

Guido Gezelle was de zoon van een West-Vlaamse tuinier en een zeer godvruchtige moeder. Die afkomst en zijn jeugd in een landelijke volkswijk in Brugge hadden invloed op zijn taalstudies en literair werk. Hij werd in 1854 tot priester gewijd.
Benoemd tot leraar in Roeselare, begon hij – onafhankelijk van de classicistische en romantische literaire tendenzen in Vlaanderen – authentieke poëzie te schrijven en Vlaamse uitdrukkingen en spreuken uit de volkstaal te noteren. Tegelijk engageerde hij zich binnen een poëtisch-religieuze sfeer en creëerde hij impulsen voor een nieuw Vlaams nationalisme (met invloed op o.m. Hugo Verriest en Eugeen van Oye). Hij had ook contact met Nederlandse tijdgenoten als Jan Alberdingk Thijm.
Later werd hij overgeplaatst naar Brugge, waar hij ook onderpastoor was van de Sint-Walburgisparochie, mede-directeur van het Engels College en later rector van het English Convent van kanunnikessen.

Gezelle wordt beschouwd als de belangrijkste Vlaamse dichter van de negentiende eeuw. Naast zijn religieus geïnspireerde poëzie en talloze gelegenheidsgedichten, maakte vooral zijn impressionistische en verfijnde – soms uitgesproken volkse – expressie (woordenschat, beeld en ritmiek) grote indruk. Zijn invloed op de volgende generaties was aanzienlijk, als leraar en priester, als taalliefhebber en volkskundige, én als intuïtief-experimenteel dichter.
De literaire critici bleven echter verdeeld: zijn visionaire taaldynamiek werd steevast verbonden met zijn religieuze dienstbaarheid en de vrijzinnigen hadden grote moeite – op een beperkte kring rond August Vermeylen na – om verder dan zijn christelijk engagement te kijken. In Nederland wierp Willem Kloos zich op als verdediger, maar vooral na de Eerste Wereldoorlog hebben Vijftigers-critici als Paul Rodenko en Jan Walravens, en later de diepgaande studies van Christine D’haen, zijn unieke invloed onderkend, zodat Guido Gezelle ook wel de eerste avant-garde dichter in de Vlaamse literatuur is genoemd.

Uit zijn eerste bloeiperiode dateren de bekende Kerkhofblommen en de lijvige bundel Vlaemsche Dichtoefeningen (beide 1858), XXXIII Kleengedichtjes (1860) en Gedichten, gezangen en gebeden (1862). In de periode 1880-1897 vormden de omvangrijke bundels lyrisch-religieuze natuurgedichten Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897) een nieuw hoogtepunt. Laatstgenoemde bundel is postuum bekroond met de Vijfjaarlijkse Staatsprijs Vlaamse Letterkunde 1899.
In 1886 verscheen Gezelles meesterlijke Nederlandse vertaling van The Song of Hiawatha van Henry Wadsworth Longfellow [zie aldaar].

In de tussenperiode 1860-1880 verlegde Guido Gezelle zijn focus naar journalistieke en taalkundige activiteiten. Hij publiceerde in het door hem zelf opgerichte weekblad Rond den Heerd en in ’t Jaer 30, na 1870 in ’t Jaer 70. Hij leverde ook bijdragen voor De Vrijheid en de Gazette van Kortrijk. Hierin en in het zondagsblad Reinaert de Vos publiceerde Gezelle ook polemische stukken onder schuilnaam [zie onder]. Later verschenen nog volkskundige artikelen en taalbijdragen in zijn eigen tijdschrift Loquela (1881-1895).

Guido Gezelle en Gent

Gezelle koos tientallen Vlaamse steden en dorpen als onderwerp van zijn gedichten. De stad Gent komt nooit uitgebreid, maar wel in verschillende gedaanten voor in zijn werk. Als aangehaalde maar licht verwisselbare locatie, als contraststad met andere Vlaamse/Belgische steden, als pars pro toto voor de ruime Leie-Schelderegio of voor heel Vlaanderen, en als roemrijke stad uit de middeleeuwen.
In Gezelles Kleengedichtjes II bijvoorbeeld (oorspronkelijk 1905, ook in Guido Gezelles Gedichten, 1971, p. 455) komt Gent voor in “Het Zevengesternte”. Dit vers uit 1862 gaat over de weerspiegeling van het sterrenbeeld Plejaden in een waterloop: “Van Gent naar Geraardsbergen / daar liggen zeven scherven”. Meer dan “rijmreken, nageldeuntjes, spakerlingen en slapende botten,” (ondertitel van de bundel) beoogde Gezelle er niet mee en de locaties zijn hier gemakkelijk verwisselbaar: Gent en Geraardsbergen liggen zelfs niet aan dezelfde waterloop.
In Gezelles bundel Liederen, eerdichten et reliqua (1880) komen nog veel meer plaatsnamen voor. Gent figureert hierin als typestad voor de regio van Leie en Schelde of als algemene verwijzing naar Vlaanderen, zoals in het gedicht “Andleie”, over de vlasbewerking in het ‘Beloofde Land’.
In tegenspraak met die beperkt betekenisvolle vermeldingen van de stad Gent in Gezelles werk is de archetypische rol in enkele specifieke gedichten. Zo wordt de Vlaamse eigenheid scherper aangezet in het gedicht “O Leye lief, wat mocht u boozen”. Daarin wordt de streek (metaforisch) bedreigd door het calvinistische noorden (Nederland), waarbij ook het stroomafwaarts gelegen Gent met zijn vrijzinnige en orangistische karakter gerekend moet worden.
In andere pseudo-heroïsche verzen wordt Gent samen met Brugge, Kortrijk en Ieper genoemd, de roemruchte middeleeuwse steden van Vlaanderen. Bijvoorbeeld in “’t Is leên vijfhonderd jaren”, een herdenkingsvers voor de Guldensporenslag, verschenen in het tijdschrift Biekorf (1890, opgenomen in Tijdkrans, 1893, ged. 157). Onderwerp is de opstand van de Gentenaars en andere Vlamingen tegen de Franse koning. Gent wordt er bedacht met de eretitel “Leeuw der gulden sporen”, een vers dat als refrein herhaald wordt.

Guido Gezelles gedicht “Bulletin commercial” karakteriseert Gent dan weer in vergelijking met andere steden, genoemd met het ambacht of de nijverheid waarvoor ze bekend stonden. Bijvoorbeeld Mechelse kant en Gentse weefsels. De slotverzen, gezet in kapitalen en met uitroeptekens, verruimen echter het cliché van die Gentse weefsels in een context van confrontatie en politiek protest. Het gedicht verwijst immers naar een opstootje in Luik in juni 1861, waar soldaten gewapenderhand tegenstand boden aan de rechterlijke macht. Voor de katholieken was dit een bewijs dat de toenmalige liberale regering Rogier-Frère-Orban de wettelijke scheiding der machten naast zich neer legde. Gezelle associeerde daarom typische ambachten met de Vlaamse steden en machtsmisbruik en wapengeweld met Wallonië. Namen en Doornik komen er in het gedicht nog goed af, de steden Luxemburg en Luik werden gekoppeld aan ministerpostjes pakken en wapenfabrieken.
Dit protestgedicht van Guido Gezelle verscheen onder de schuilnaam ‘Spoker’ in het Antwerpse zondagsblad Reinaert de Vos (jg. 1861) en werd pas postuum opgenomen in Guido Gezelle’s dichtwerken. De Spoker-bijdragen bestrijken een breed spectrum van literaire genres waarin op sarcastisch-spottende toon de nationale politiek voortdurend op de korrel werd genomen of waarin Gezelle zijn flamingantische en katholieke opvattingen verdedigde.

In 1857 was er in het Gentse dagblad Het Vlaemsche Land al eens een dispuut ontstaan tussen ‘Spoker’ Gezelle en de Gentse drukker-uitgever Vander Haeghen. Antoon Vandeputte bracht nog ander dichtwerk en proza onder die schuilnaam (soms ook ‘G. Spoker’ ondertekend) aan het licht. In 1867 verscheen in beperkte oplage ook een Spokers Almanak: Voor Jan en Alleman. Spokers Almanak of de Lacher van Brugge. Louis Scharpé betwijfelde hierbij echter het auteurschap van Guido Gezelle.

[Jean-Paul den Haerynck]

Over Guido Gezelle:

  • Spoker [= Guido Gezelle]: Bulletin commercial (I), in: Reinaert de Vos (jg. 1861); gedicht ook opgenomen in: Jos Vandeloo (sam.): Vlaamse poëzie (Het Spectrum, 1965), p. 186-187 en in Guido Gezelle’s dichtwerken (edities door Jozef Boets en Frank Baur)
  • L[ouis] Scharpé: Guido Gezelle als Spoker, in: Dietsche Warande en Belfort, jg. 5 (1904), nr. 3, p. 241-256 & nr. 4, p. 364-379 & nr. 5, p. 415-437
  • Frank Baur: Uit Gezelle's Leven en Werk, Davidsfonds-reeks; nr. 232 (1930)
  • Guido Gezelle: ’t Is leên vijfhonderd jaren, in: Biekorf (1890) en gedeeltelijk in Gazette van Kortrijk (12-07-1891) o.d.t. “11 Juli 1302 - 11 Juli 1891”, later opgenomen in: Guido Gezelle: Tijdkrans (1893, ged. 157), en in: Verzameld dichtwerk (1980-1991), vol. III, p. 414-416
  • Antoon Vandeputte: Guido Gezelle op het oorlogspad, in: Dietsche Warande en Belfort, jg. 37 (1936), nr. 1, p. 407-421
  • Guido Gezelle: Andleie en O Leye lief, wat mocht u boozen, beide gedichten opgenomen in: Bert Decorte (sam.): Het Vlaamse landschap (1951), p. 47-49, en in: Guido Gezelle: Tijdkrans (1893), zie ook het Verzameld dichtwerk (red. Jozef Boets, 1980-1991)
  • Guido Gezelle; Jozef Boets (sam.): Een wereld van papier zal heel de wereld wezen (1998), p. 129
  • Piet Couttenier: Een eeuw Gezelle 1899-1999: colloquium, Brugge 19 en 20 november 1999 (Antwerpse studies over Nederlandse literatuurgeschiedenis; 5) (2000)
  • Adelheid Ceulemans: Natievorming en poëzie: Spoker in ‘Reinaert de Vos’: de nationaal-politieke teksten van Guido Gezelle in het weekblad ‘Reinaert de Vos’ (1860-1865) (scriptie Universiteit Antwerpen, 2008), vooral p. 18 e.v. over de politieke hekeldichten van Gezelle. Ceulemans onderzocht alle 44 bekende bijdragen van ‘Spoker’
  • Piet Couttenier: De periode 1860-1900: het Zuiden, in: Willem van den Berg & Piet Couttenier: Alles is taal geworden: geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1800-1900 (2016), vooral p. 627-650
  • Julien Borremans: Guido Gezelle in Geraardsbergen (29.05.2020), zie in: Nuus (Zottegem): https://www.nuus.be/2020/05/29/guido-gezelle-in-geraardsbergen/