Ik heb ook Gent gezien, dat van zichzelf hovaardig beweert dat het door Julius is gesticht. (…) Binnen de stadsmuren bevinden zich zesentwintig bewoonde eilandjes.

Lodovico Guicciardini (1612)

Terug naar index

COYER, GABRIEL-FRANÇOIS (abbé)

(Frankrijk, 18.11.1707 - 18.07.1782)

Franse jezuïet en letterkundige, schreef vooral non-fictie. Hij vergeleek het begijnenleven in Gent en Brussel in zijn Voyages d’Italie et de Hollande (1775).

Gabriel-François Coyer studeerde humane wetenschappen en filosofie bij de Congregatie van Jezus. In 1736 verliet hij de jezuïetenorde en werd vanaf 1741 privéleraar van de jonge, toekomstige hertog van Bouillon. Hij kreeg verschillende publieke functies toegewezen en maakte als aalmoezenier van de ruiterij verschillende veldslagen mee in de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748).
Als auteur stond hij in contact met Voltaire en kwam hij onder de invloed van ideeën uit de Verlichting. Hij publiceerde in 1761 een biografie over de opmerkelijke Poolse koning Jan [III] Sobieski (1629-1696). Ook talrijke studies over Griekse en Romeinse religies, over filosofische onderwerpen, zeden en natuur zagen het licht.

Uitzonderlijker is zijn fictioneel satirisch werk A Supplement to Lord Anson’s Voyage round the World; containing a Discovery and Description of the Island of Frivola (1752). Daarin beschrijft Gabriel-François Coyer een utopische, fictieve ontdekkingsreis waarbij hij zijn kritiek op het Franse koninkrijk kon spuien.
In 1775 verscheen in Parijs zijn reisverslag Voyages d’Italie et de Hollande in twee delen, samen zo’n 650 pagina’s. Coyer vertrok in 1769 uit Parijs via Doornik richting Brussel en Antwerpen. Daarna reisde hij via Rotterdam naar de Noord-Hollandse steden en keerde via Baarle-Duc (in het Nederlands: Baarle-Hertog, België, grenzend aan Baarle-Nassau, Nederland) en Maastricht terug naar Wallonië (Bouillon) en Noordoost-Frankrijk (Sedan en Reims).
In het noorden noteerde hij enkele memorabele zaken, die buiten de toeristische trekpleisters vielen: in Den Haag stond hij in een wetenschappelijk kabinet oog in oog met een levende ratelslang en in het laboratorium van de Zwitserse professor Jean-Nicolas Sébastien Allamand (Lausanne, 1713 - Leiden, 1787) getuigde hij in de geest van de Verlichting: “Hier geloven de hoogleraren hun ogen, in plaats van te kijken door de ogen van het Geloof.”
Ook bij het ‘humane’ karakter van de Nederlanden maakte hij een kritische kanttekening: gevangenen mochten er immers officieel nog gefolterd worden [afschaffing folterpraktijken pas in 1798, nvdr].
Het grootste deel van zijn brieven, waarin hij verslag deed van zijn ‘grand tour’, betrof Italië, dat hij eerder, in 1763-1764, uitgebreid had bezocht.
Coyer werd lid van de academies van Nancy en van Rome, maar ook van de Royal Academy of England.

Gabriel-François Coyer en Gent

Gent komt ook aan bod in zijn Voyages d’Italie et de Hollande (1775). Coyer vertrok op 11 augustus 1769 naar de Oostenrijkse Nederlanden. Op 25 augustus reisde hij vanuit Brussel door naar Antwerpen en Holland. Hoe lang en op welke dagen hij precies in Doornik, Gent en Brussel vertoefde is niet duidelijk.
Zijn verslag volgt dikwijls de algemene opinies of de bekende Guide de Flandre en echt persoonlijke indrukken zijn eerder schaars. Toch was zijn instelling duidelijk: hij ging op zoek naar nuttige uitvindingen, goede staatsinrichting en handelsgeheimen.
Hij schreef over Vlaanderen specifiek over het karakter van de begijnhoven en het leven van de begijntjes; hij vergeleek ze met vrouwelijke kloosterlingen die veel slechter af waren. “Sage institution qui soulage les familles, sans faire des esclaves”: zo drukte hij zijn bijval uit voor de ondersteuning die begijnen leverden aan het sociale weefsel van de samenleving, door praktisch werk te verrichten zoals zieken bezoeken of kantklossen en borduren. Bovendien legden de begijnen geen kloostergeloften af, waren ze vrij om te huwen en werden ze niet gedwongen tot enige slavenarbeid. Begijnhoven waren prima instellingen, meende Coyer.
In Brussel noteerde hij ook nog gedetailleerd het uitzicht van het Groot Begijnhof, dat grote gelijkenis vertoonde met dat in Gent: “een heel aparte wijk, een soort dorpje met eigen kerk, ommuurd, met (...) mooie straatjes, waar elke begijn haar woning heeft. (...) ze liepen in het zwart gekleed met witte sluiers.”
De Vlaamse processies noemde hij regelrecht volksvermaak: er werd met bloemen gestrooid, de huizen langs de optocht werden getooid met allerlei groen, kleurige stoffen, tapijten en schilderijen, soms werden er ook brandende fakkels meegedragen.

[Jean-Paul den Haerynck]

Over Gabriel-François Coyer: