En is het niet aan het oude ras van trotse burgers, aan de verbeten, bijna religieuze arbeidslust (...), dat de stad die morele, intellectuele en fysieke kracht dankt.

Giuseppe Ungaretti (1933)

Terug naar index

BURSSENS, GASTON

(Dendermonde, 18.02.1896 - Ekeren, 29.01.1965)

Vlaams expressionistisch dichter, auteur van proza, toneelwerk en essays. Hij groeide op in Mechelen. Door de oorlogsomstandigheden moest hij zijn studies afbreken. Hoewel zijn politiek activisme hem in 1918 zes maanden celstraf kostte, nam hij daarna weer deel aan de Vlaamse strijd (onder pseudoniem G. Bardemeyer). Na zijn huwelijk in 1925 vestigde hij zich in Antwerpen.

Zoals Paul van Ostaijen (wiens literaire nalatenschap hij uitgaf) schreef Gaston Burssens vooral modernistische, zuivere lyriek, die eerst fel omstreden was, maar na 1945 door Jan Walravens als literaire baken werd erkend. Na zijn humanitaire Liederen uit de stad en uit de sel (1920) verwerkte hij de invloed van de Duitse expressionistische dichter Klabund en van niet-Europese kunst tot een speelse, ritmische poëzie met gewaagde metaforen. De meest bekende titels daarvan: Piano (1924), Klemmen voor zangvogels (1930, bekroond met de driejaarlijkse staatsprijs voor poëzie) en French en andere cancan (1935). Later zou hij de genoemde prijs nog tweemaal krijgen: voor Pegasos van Troje (1952) en voor zijn ironisch-shoquerende Adieu (1958).
Zijn belang voor de Vlaamse literatuur werd later onderstreept met de uitgave van zijn Verzamelde dichtbundels (1970, in 2005 vervolledigd tot Alles is mogelijk in een gedicht) én met de publicatie van zijn Verzameld proza in 1980.
Burssens was redacteur van de tijdschriften Podium, Tijd en Mens en het Nieuw Vlaams Tijdschrift. Hij publiceerde ook de opmerkelijke groteskenbundel Fabula rasa (1945).

Gaston Burssens en Gent

Tijdens zijn studie Germaanse filologie aan de Gentse universiteit (1916-1917) publiceerde hij laat-romantische verzen in De Goedendag, De witte kaproen en het studententijdschrift Aula. Van belang is echter enkel het gedicht Herrijzenis, uit oktober 1916. Het is de verwoording van zijn overtuiging dat de vervlaamste universiteit een overwinning voor de Vlaamse Beweging was. Het gedicht bleef lang ongepubliceerd; later werd het in Aan mijn vriend Frans Schauwers (een activistische frontsoldaat) bijna onherkenbaar bewerkt tot een gedicht over de waanzin van de oorlog (zie Aula, 01.01.1917; de originele versie verscheen enkel in Alles is mogelijk in een gedicht).
Ook Voor een vriend (“Kom laat ons dolen door de straten / van de uitgestorven stad”) werd vermoedelijk geïnspireerd door zijn studietijd in Gent; het verscheen in de Vooruit-bijlage Zondagsblad (02.09.1917). Eerder, in Ons land van 04.06.1916, publiceerde Burssens ook al het “Gentse” vers De stem van Klokke Roeland, een hommagegedicht aan René de Clercq.

[Jean-Paul den Haerynck]

Over Gaston Burssens:

  • Jan Walravens: Gaston Burssens (1960)
  • André Demedts: Gaston Burssens, in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (1966), p. 142-147, zie ook internet: http://www.dbnl.org/tekst/_jaa003196601_01/_jaa003196601_01_0031.htm
  • Luc Pay: Gaston Burssens, in: Kritisch literatuur lexicon (augustus 1987)
  • Matthijs de Ridder: Gedichten in tijdschriften en bloemlezingen; Nagelaten gedichten (nawoord, verantwoording en aantekeningen), in: Gaston Burssens: Alles is mogelijk in een gedicht (2005), p. 719-1085