24 Juli [1916]. Voor een journalist wil dus naar Gent gaan zeggen, iets als oorlogscorrespondent worden, met al de gevaren, maar ook al het heroïsche, dat daar aan verbonden is.

Karel van de Woestijne (1916)

Terug naar index

AERENS-VERWEST, LISBETH (ELISE)

(Gent, 1885 - Afsnee, 02.12.1921)

Naaister, dichteres, geboren in het inmiddels verdwenen Boterdaelebeluik (tussen de Martelaarslaan en de Bijlokevest). Vanaf 1893 was haar adres Bijlokevest. Eind 1910 verhuisde zij naar Knokke.
Zij kwam uit een familie die reeds generaties lang schilders en kunstschilders had opgeleverd (zo ook haar vader Jean Hippoliet en haar broer Jules Benoit). Haar echtgenoot, Robert Aerens, was eveneens kunstschilder.

Lisbeth was een bescheiden maar welopgevoede, kunstzinnige vrouw met veelzijdige belangstelling. Zo ontwierp en naaide zij zelf haar eigen jurken, schetste aquarellen, boetseerde, las Maeterlinck, Alfred de Musset en tal van andere dichters, schreef zelf gedichten en was actief als toneelspeelster in de Multatulikring.

Ook maatschappelijk was zij geëngageerd. Zij was lid van de Socialistische Vrouwenbond en (net als haar broer Jules) van het door Georges Sarton in 1905 gestichte Reiner Leven, een idealistische groep die vergaderde in café De Tempérence in de Gentse Bagattenstraat (zie hierover het lemma over Georges Sarton). Ook was zij lid van De Flinken, een groep intellectuele feministen waarvan o.m. Cécile Dangotte (echtgenote van de Frans-Belgische dichter Raymond Limbosch) voorzitster was en waarvan o.m. ook Augusta De Taeye (echtenote van Michel Thiery en moeder van Johan Daisne), Mabel Elwes (kunstschilderes, echtgenote van Georges Sarton) en Alice van Damme (echtgenote van de dichter-kunstschilder Gerard Ceunis) deel uitmaakten.

Gedichten van Lisbeth werden postuum uitgegeven onder de titel Poèmes en prose (ca. 1922). Het zijn –­ net als de schilderijen van haar echtgenoot – intimistische natuurbeschrijvingen en projecties van haar gevoelens in het licht en de wisseling van de seizoenen. Men zou ze minimalistische kunnen noemen, geen meesterstukken weliswaar maar wel het werk van een eenzame, gereserveerde en kunstzinnige vrouw. Eén van haar gedichten, Vieux moulin, werd door de Gentse componist Georges Lonque op muziek gezet (opus 6, voor sopraan en orkest, 1925).

In zijn roman Lago Maggiore wijdde Johan Daisne – die via zijn ouders nagenoeg alle Gentse wetenschappers en kunstenaars van die tijd persoonlijk kende en hen allemaal “oom” of “tante” noemde – verheerlijkende bladzijden (40-46) aan haar die hij Tantelle (“Tante L.”) noemde.

[Daniël van Ryssel]