kleine, niet te bedaren bruid met onder / je bed nog al je minnaars van vroeger / morsig feestvarken (...) / geschept uit de placenta van Leie en Schelde

Roel Richelieu van Londersele (2003)

Terug naar index

Lieven Bautken: Triumphe van die gheboorte van keizer Karel, in: Triumphe van die gheboorte van Keyser Carolus (2010; hertaling Werner Waterschoot; nawoord Frans Heymans)

Triumphe van die gheboorte van Keizer Karel [hedendaags Nederlands]

Ballade over de uitbundige feestelijkheden bij de geboorte van de latere keizer Karel, in 1500. Ze werd wellicht door Bautken in 1500 of kort erna geschreven, maar ging verloren in de loop van de tijd. In 1561 werd ze uitgegeven en in 154 heruitgegeven, door Marcus van Vaernewijck. Voor Literair Gent in 2010 vertaald in hedendaags Nederlands door Werner Waterschoot.

In het jaar 1500 op de vierentwintigste dag van de sprokkelmaand beviel vrouwe Joanna / huisvrouw van koning Filips van Spanje, van een jonge zoon / hij werd Karel1 genoemd / wat binnen de stad en in heel Vlaanderen tot grote blijdschap en feestvertoon leidde / zoals u uitvoerig kunt vinden in de hiernavolgende ballade / die retorisch2 is geschreven door wijlen de heer Lieven Bautken / kapelaan en factor3 van de Barbaristen4 in de stad Gent.

[1]

Ontwaak nu slapende geesten en bedrukte gemoederen
wees vervuld van heerlijkheid, bezwaarde harten,
Zeg dankbaar uw gebeden,
Loof God de Heer van de zegepraal
Zoals die nog nooit werd beschreven in gelijk welk verhaal,
Van keizers, koningen noch hertogen
Zoals toen werd gezien binnen de stad Gent
Door onze edele keizer, die daar geboren is
Het land is welvarend, waar is uitverkoren de Heer.

[2]

1500 na de dood5 van Christus staat zijn geboorte geboekstaafd,
Op de gezegende vierentwintigste dag in februari
Precies om vijftien uur en vijftig minuten.
Daarom was de dag in de herinnering geprent

Als jaar van gratie, deze vreugdevolle belevenis
Oostenrijk en Bourgondië riepen groot en klein.
Gedurende drie uren overal in de stad,
Liep iedereen rond, deze vreugdevolle tijding roepend:
Een vredelievende prins brengt grote blijdschap.

[3]

De stad was vol vreugde, op elke wijze,
Men zag hoe de straten behangen en de huizen versierd werden,
Men vertoonde spektakels met jonge spelers,
Veel grote vuren in de straten
Aan toortsen noch kaarsen ontbrak het ons niet,
In duizend vreugden werd alles in het vuur gegooid,
Staande spelen6 en esbattementen7 vol kwaliteiten
Werden er gespeeld tot verdrijven van droefheid:
Een goede onderdaan zal zijn meerdere altijd eren.

[4]

En de negende dag na zijn geboorte,
De vijfde maart, nam het vrolijk lachen nog toe,
Door de intrede van de mooie Margaretha8
Zoals menigeen aanschouwde, reed onze hertog Filips9
Zijn zuster, dat vertel ik, persoonlijk tegemoet,
Met precies vierhonderd ruiters.
De ontvangst die haar te beurt viel
Was voor mij en elk hart10 onuitsprekelijk:
Een beminnelijke samenkomst verzacht veel leed.

[5]

De hoogbaljuw, schepenen en de gehele Raad11
Ontvingen dit vrouwelijke zaad12ootmoedig
Met ontbloot hoofd knielden zij op de grond
Geheel in het zwart gekleed toonden zij zich
Zeer verfijnd, naar Spaanse trant,
En in een draagbaar kwam de geëerde vrouw
Haar broeder graaf Filips reed te paard naast haar
Hand in hand tot zij binnen de Percellepoort13 waren:
Het is bovenal verheugend, als minzame vrienden samenkomen.

[6]

Tweehonderd toortsen, ik moet het melden,
Waren buiten de poort gestuurd,
Waar deze inkomst officieel14 was.
Op de poort trof men de stedelijke speellieden15
Die toen speelden ter verwelkoming van de vorstin,
Om haar bedrukt gemoed te verblijden.
De straten waren zo klaar verlicht,
Alsof de nacht dag geworden was:
Het is goed dat men de goeden eert.

[7]

In ’t hertogelijk Hof, waar allen bijeenkwamen,
Ging vrouwe Margaretha, de edele vorstin,
Haar jonge neef aanschouwen, al was het zeer laat,
Vrouwe Joanna16 was zeer verblijd, zoals het hoort,
Toen zij haar zuster, de edel genoemde,
Zo luisterrijk bij haar zag komen in staatsie17.
En hertog Filips beval iedereen, rijk en arm,
Dat men voorbereidselen zou treffen om zijn zoon te dopen:
Iedereen hoopt op een goede tijding.

[8]

Van ’t hertogelijk Hof tot aan de Sint-Janskerk18
Was een gaanderij gemaakt door meesters19, Die was drieduizend en acht voet lang20,
Acht voet breed, zeer stevig gemaakt,
In drie kleuren, zoals ik merk,
Geel, rood, wit, ter wille van de hertog.
Haaks op deze gaanderij,
Waren zesendertig poorten gemaakt:
Het oog is altijd geneigd om iets ongewoons te zien.

[9]

Voorts had elke poort een naam, zowel bij dag als bij nacht21.
Zoals die alle mensen zagen
Daarop stonden twee vaandels
De ene was Vlaanderen, heel zeker
Aan de andere kant het stadswapen naar ieders behagen
En helemaal boven was, machtiger nog
Een wapen van een land22 geplaatst,
En naar dat land was elke poort genoemd:
Het is allemaal moeite die niet verloren is, als het gepast is.

[10]

En naast deze waren er nog drie poorten
Als stadspoorten in groot formaat,
Aanzienlijk versierd, voortreffelijk realistisch
De eerste was Sapientia23 genoemd, zo lezen we,
De andere Justitia24, waard geprezen te worden,
Pax, Concordia25 was de derde genoemd.
Oostenrijk en Spanje in eendracht verheven,
Waren in deze drie poorten wapenschilden aangebracht:
De genegenheid van de Heer verwerven is altijd lovenswaardig.

[11]

Op deze kostbare gaanderij,
Vier voet van elkaar volgens de stedelijke maat,
Zag men niets anders dan toortsen staan,
Achttienhonderd voor deze schitterende versiering,
Op de straat stonden vier mooie voorstellingen
Getrouw gemaakt naar het oude testament,
Aangepast aan het nieuwe testament, gekerstend,
Zodus waren er acht, voor wie dit goed leest:
Het is goed dat men de Heer verheerlijkt.

[12]

Bovendien was er een loopbrug van koorden gemaakt,
Van Sint-Niklaas naar het Belfort
Ik meen dat men nooit iets dergelijks zag;
Vol onderling verbonden toortsen en lantaarns
Men had bedacht dat meerdere mensen daar over zouden lopen
Een stevige constructie, vakkundig gemaakt
En boven het vaandel van de toren, onwankelbaar staande
Stak men toen, veertien voet hoger, vuurwerk af:
Een ding dat men graag doet, is geen inspanning.

[13]

Op korte tijd was er een karveel gereedgemaakt
Behangen met fluwelen en zijden tapijten
Tot beneden op het water, zo moest het gebeuren,
Driehonderd toortsen, zonder spaarzaamheid
Stonden aan boord als teken van vreugde
En in de mastkorf, vreemd om te zeggen,
Daar zaten vier klaroenblazers, bovendien kon men zien
Een rijkelijke schatvoortreffelijk samengesteld:
Geen groter gunst, dan deze die vanzelf komt.

[14]

Zodra alles helemaal in orde was
Begon het volk zich overal te verzamelen
De dertiende dag na de geboorte van het kind
Zag men talrijke mensen bijeenkomen
Mensen van adel, minder aanzienlijken in grote drommen
Om te gaan zien naar dit adellijke kind
Vrienden troepten samen
En allen riepen, laat ons de vreugde genieten:
Aan wat belangrijk is, mag men wel aandacht schenken.

[15]

Eerst kwamen de schepenen26met talrijke dienaren
Elk een brandende toorts in de hand
Tot driehonderd toe
, elk wel zes pond waard.
Daarna de edele heren van de Raad
Met dezelfde toortsen aan elke kant
Daarna de jonkers en de edelen, let op mijn woorden
Met dezelfde toortsen, ik vergis mij niet.
Er waren negen heren van de orde van het Gulden Vlies.
De tijd is altijd rijp om de deugd te beoefenen.

[16]

Daarna kwam de edele Margriet van Engeland27
En rustig droeg zij onze keizer
Tussen twee edele heren die haar begeleidden:
Daarna Margaretha van Oostenrijk zoals het betaamt
Met Eleonora28, ’t was allemaal overheerlijk om
Te zien, hoe zij deze gaanderij aanschijn gaven
Met kostbare tabbaarden29 die zij alom tentoonspreidden
Zo gingen zij plechtig gestemd naar de kerk:
Wat de Heer behaagt, is altijd gepast.

[17]

Vier bisschoppen en tien prelaten
Stonden daar geheel klaar
Om de beminnenswaardige keizer het doopsel toe te dienen.
De bisschop van Doornik, wil dit wel weten,
Deed de dienst, tot welzijn van het kind.
Simay30 en Berghen31, deze voorname heren,
De oude prinses32, en vrouwe Margaretha
[van Oostenrijk] die hem eer betuigde
Gaven hem, als peters en meters, de naam Carolus,
Christelijke gebruiken zijn God zeer welgevallig.

[18]

Oostenrijk en Luxemburg, niet gering van waarde,
Dat gaf zijn vader hem, de prinselijke nakomeling,
Om als hertog zijn status nog te verhogen.
De prins van Simay gaf aan de prins
Een zilveren helm, zwaar van gewicht,
Met een gouden feniks, zichtbaar voor vorsten en heren.
Een gouden zwaard om dreigingen af te wenden
Gaf de heer van Berghen het dierbare kind.
Het is een kleine moeite als men het om te eren doet.

[19]

De oude prinses gaf hem een gouden beker
Vol échte edelstenen,
Zeer kunstig en schitterend versierd.
En Margaretha van Oostenrijk, zichtbaar voor jong en oud,
Gaf haar neef, waardoor vreugde ontstond,
Een gouden schaal vol kostbare diamanten
En een schip van zilver, sierlijk massief33
Schonk de stad van Gent het hooggeboren kind:
Aan prinsen dienen prinselijke geschenken gegeven.

[20]

Overal werd goud en zilver rondgestrooid,
Het volk lag en tuimelde vreemd in allerlei bochten,
Tot in het Hof toe, zag elkeen met eigen ogen:
Dat een gunstige wind er heeft gewaaid,
Wie het meeste geld raapte was het meest tevreden.
’s Anderendaags ging men zijn vreugde weer ten toon spreiden,
Wie kostelijkste vuurwerk afstak, naar zijn vermogen,
Om de prins te eren, zou de prijs winnen:
Om de opperprijs te krijgen, vindt men menig ongewoon middel.

[21]

Men hield steekspelen van ’s morgens tot ‘s avonds,
Op goud, zijde, fluweel sloeg men geen acht,
Iedereen dacht dat de buit al binnen was.
Hertog Filips vond de aangerichte schade gering.
De buit, de blazoenen, de vederbossen waren moedwillig,
Allemaal onder het zand bedolven.
Ik bid de Heer, de schepper van de zon,
Dat hij onze prins met zijn genade zou bijstaan:
Gods genade aan zijn zijde hebben, er is geen krachtiger steun.

Toelichting:

1. met “Karel” wordt hierna de boreling, de latere keizer, bedoeld. De titel van het gedicht komt niet voor in Van Vaernewycks editie; nochtans is de ballade zo nog gekend
2. retorisch: zoals de rederijkers
3. factor: dichter en leider van een
rederijkerskamer
4. Barbaristen: leden van de rederijkerskamer Sinte Barbara
5. Vergiste Bautken zich hier? Karel werd geboren 1500 jaar na de geboorte van Christus
6.** staande spelen: op vast podium
7. esbattementen: kluchtspelen
8. Margaretha: Margaretha van. Oostenrijk, tante van Karel, vanaf 1507 landvoogdes der Nederlanden
9. hertog Filips: Filips de Schone, Karels vader, broeder van Margaretha van Oostenrijk, die in 1504 koning van Castilië werd
10.** elk hart: iedereen
11. Wellicht is hier de Raad van Vlaanderen bedoeld, toen het (in Gent gevestigde) hoogste rechtscollege in het graafschap Vlaanderen
12. dit vrouwelijke zaad: deze vrouw
13. Percellepoort: thans Kortrijksepoort
14.
officieel: openbaar
15.** speellieden: muzikanten
16. Vrouwe Joanna: Johanna van Castilië, moeder van Karel
17. in staatsie: in pracht en praal
18. Sint-Janskerk: vanaf 1540 Sint-Baafskathedraal
19. meesters: bouwmeesters
20.
een Gentse voet van toen was 0,2753 m, zie Paul Vandewalle: Oude maten, gewichten en muntstelsels in Vlaanderen, Brabant en Limburg (1984), p. 51
21. bij dag als bij altijd: altijd
22. land: hier ”provincie”
23. Sapienta: wijsheid
24. Justitia, rechtvaardigheid
25. Pax, Concordia: vrede, eendracht
26. In die tijd bestuurden de schepenen én zij spraken recht
27. Margriet van Engeland: Margaretha van York, overgrootmoeder van Karel, weduwe van Karel de Stoute
28. Elonora: Eleanora van Oostenrijk was de oudste zuster van Karel
29. tabbaarden: lange klederen
30. Simay: Charles van Croy, prins van Chimay, peter van Karel
31. Berghen: graaf Jan van Bergh, tweede peter van Karel
32. de oude prinses: Margaretha van York , zie 27
33. * in het Memorieboek der stad Gent van ’t jaer 1301 tot 1737*, voor 1500, is te lezen over dit schip: “...dat zes mannen draghen moesten...”

Lees ook de originele versie van Lieven Bautkens ballade in het Middelnederlands

Interne links

[Auteurs] Bautken, Lieven