… vrees voor 't zelfbehoud? O neen, neen, van wat belang is thans desnoods een menschenleven min of meer. Doch... al die arme jongens prijs gegeven aan verminking en aan dood!

Virginie Loveling (1914)

Terug naar index

VAN SEVEREN, GONTRAN

(Gent, 22.04.1905 - Gent, 15.12.1988)

Gentse Franstalige journalist en essayist, advocaat bij het Beroepshof. In de jaren na de Tweede Wereldoorlog, toen het Gentse culturele leven nog gedeeltelijk Franstalig was, stond hij bekend als de vlotschrijvende publicist, voortreffelijk gedocumenteerd over Gent. Hij was secretaris van, en actief als journalist bij La Flandre Libérale, redacteur van Blauw en Vrij en van het medisch en paramedisch tijdschrift Richter. Vooral omwille van zijn essays werd hij opgenomen als lid van de Association des Ecrivains de Belgique, de AEB.
In de reeks Introduction, notices et pages choisies verschenen van hem de essays: Baudelaire (1942), Cyriel Buysse (1943), Karel van de Woestijne (1945) en En feuilletant Sanderus (1951). In dezelfde reeks schreef hij de inleiding en een literaire studie voor Hippolyte de Sénèque (1934) van Jean Yeuwain. In Soixantes années de l'Association pour la Vulgarisation de la langue française schetst hij de bedoelingen van degenen die in het verfranste Gent van de eerste helft van de XXste eeuw in de mening verkeerden dat o.a. Franse lessen in de stadsscholen de Gentse kinderen ten goede zouden komen. Een historisch document.

Gontran van Severen en Gent

Hij werd geboren in de Eedverbondstraat. In 1910 verhuisden zijn ouders naar de Leopold II-laan (in een huis dat later werd gesloopt en geïntegreerd in het flatgebouw naast de kloostermuur). Lager onderwijs en humaniora genoot hij aan het Sint Barbaracollege. Nadien studeerde hij aan de Gentse universiteit waar hij in 1928 doctor in de Rechten (1928) werd en in 1929 doctor in de Letteren en Wijsbegeerte, afdeling Romaanse filologie. Na zijn huwelijk, in 1934, vestigde hij zich aan de Coupure. In 1936 verhuisde hij naar de Bruggesteenweg in Mariakerke (thans Trekweg) waar hij zou overlijden. Hij werd begraven op de Mariakerkebegraafplaats, op het ereplein voor de oudstrijders.
Met Paul Eeckhout en Paul Rogghé was hij lid van de De Vrienden van het Oud-Begijnhof. Voorts stond hij bekend als dynamisch lid van de Commissie voor Monumenten en Landschappen én voor zijn inzet voor het behoud van het Pand. Zijn archief van La Flandre Libérale (de collectie wordt bewaard in het Liberaal Archief, Kramersplein) is belangrijk voor Gent; niet minder belangrijk voor deze stad is zijn in verschillende talen vertaalde Coup d'oeil sur la Flandre Orientale (1951, in het Nederlands Oostvlaanderen, de onbekende). Bekend zijn voorts zijn Le Traité de Gand (1963, in het Nederlands De vrede van Gent, verschenen in het Cultureel Jaarboek van de provincie Oost-Vlaanderen, 1963) en Peintres et sculpteurs gantois d'aujourd'hui (1953, in het Nederlands Hedendaagse Gentse Kunstenaars,1953). In L'Université de Gand de 1930 à nos jours beschreef hij voor franstaligen de evolutie na de vernederlandsing van de RUG en schetste hij een portret van de drie Gentse vorsers, aan wie de Nobelprijs al was toegekend.

[Nicole Verschoore]

Interne links

[Fragmenten] La bibliothèque de Gand