Uw Kapitool, helaas! eene onvoltooide kroon, / Uw Belfroot, met den draak der kruisvaart overkronkeld, / En Bavo’s tempel, als zijn kunstjuweelen schoon.

Prudens van Duyse (1859)

Terug naar index

THOUIN, ANDRÉ

(Parijs,10.02.1747 - aldaar, 27.10.1824)

Franse plant- en landbouwkundige. Reisde in de herfst van 1794 naar Gent en noteerde zijn indrukken in de reisreportage Voyage dans la Belgique, la Hollande et l'Italie (postuum uitgegeven in 1841).

André Thouin was de zoon van de Jean-André Thouin, hoofdtuinman van de “Jardin du Roi”, en broer van de tuinarchitect Gabriel Thouin (1747-1829). Hun vader overleed vroeg, toen André zeventien was, maar deze had al zoveel plantkundige kennis van hem opgestoken dat hij op voorspraak van de eminente natuuronderzoeker Georges-Louis Leclerc, graaf de Buffon (1707-1788) – die onder Lodewijk XV de Franse koninklijke tuinen beheerde –, de plaats van zijn vader mocht innemen. André Thouin woonde daardoor letterlijk, met zijn familie, ín de Jardin des Plantes.

Hij kwam er in contact met andere botanici, zoals Chrétien-Guillaume De Malesherbes [zie aldaar] en de filosoof Jean-Jacques Rousseau (1712-1778). Thouin werkte als specialist in exotische planten en enttechnieken mee aan de beroemde Encyclopédie van Diderot en d’Alembert. Hij maakte met René Desfontaines (1750-1831) ook een inventaris van alle plantentuinen rond Parijs. Twee Midden-Amerikaanse plantensoorten zijn naar Thouin vernoemd.

André Thouin was lid van tientallen wetenschappelijke verenigingen, werd in 1784 lid van de Franse Société d’agriculture en twee jaar later van de Académie des Sciences. In 1790-1792 vertegenwoordigde hij het departement van de Seine bij het Conseil général de France en werd in 1793 benoemd tot hoogleraar-directeur van het Nationaal Museum voor Natuurkundige Historie.
Later werd hij in bezet Nederland en tijdens de Italiaanse veldtocht van Napoleon belast met het invorderen van wetenschaps- en kunstcollecties voor de Franse revolutionairen.
Thouin is bijgezet op Père Lachaise in Parijs.

André Thouin en Gent

Naast talloze artikelen en wetenschappelijke handboeken over plantkunde publiceerde André Thouin ook een instructieboek voor koloniale ambtenaren (verzamelen en beschrijven van exotische planten en voorwerpen) en een reisreportage: Voyage dans la Belgique, la Hollande et l'Italie (1841, herdr. 1846), gebaseerd op zijn bijgehouden dagboeken.

Thouin vertrok samen met Michel Leblond, Charles de Wailly en Barthélémy Faujas de Saint-Fond – allen “commissaris van de Republiek” – op 3 september 1794 uit Parijs, richting Valenciennes en Mons. De reis ging vervolgens over Brussel, Mechelen, Luik en Spa naar Duitsland en Nederland. Ze keerden via Antwerpen terug naar Brussel en dan over Gent en Kortrijk naar Rijsel. In de lente van 1795 volgde nog een uitgebreide tocht naar Italië (deel 2 van de Voyage...).
Thouin interesseerde zich tijdens de reis uiteraard voor zijn vakgebied, bezocht zoveel mogelijk tuinen en ging natuurhistorische collecties zien, onder meer in Haarlem bij Martinus van Marum en bij het befaamde Teylers Genootschap.
Hij was verrukt over de tuin bij het zomerverblijf Schoonenberg van de landvoogden Maria Christina en Albrecht van Saksen-Teschen. Deze niet ommuurde tuin in Laken (Brussel) bood een (kunstmatig gecreëerd) “natuurlijk landschap”, mét een Chinese pagode, een hoge waterval – waarvoor water met behulp van een stoommachine werd opgestuwd – , naast een groentetuin, oranjerie en kassen voor druiven-, abrikozen- en vijgenkweek.
Hij wilde ook het fijne weten van allerlei curieuze buitenhuizen, de naaldenfabriek en de catacomben onder de kathedraal van Aken, of hoe waterkracht werd aangewend in een plaatijzerfabriek in het Waalse Theux. Zijn sociaal-politieke nieuwsgierigheid werd bevredigd in modelinstituten voor zieken, weeskinderen en waanzinnigen in Amsterdam en Den Haag.

In tegenstelling met die gedetailleerde verslaggeving bleef zijn beschrijving van Gent nogal vaag; hij gaf zelf als reden aan er enkel te zijn doorgereisd. Uit Aalst komende, reed hij (wellicht via de Brusselsepoort) de stad in, doorheen “twee voorsteden” die hij erg onaangenaam vond: “de huizen waren er klein, laag en vuil, en ze lagen ver van elkaar. De aansluitende grote tuinen boden wel enig voordeel.”
Ook de stad Gent zelf maakte een weinig vleiende indruk op Thouin; zijn woorden klinken eerst nogal stereotiep: “… alles wat ik over deze stad kan zeggen, is dat ze mij eerder groot leek dan dichtbevolkt.” Over het oude centrum sprak hij zich daarna veel positiever uit: “In de binnenstad van Gent trof ik wel mooie straten en genoeg schitterende gebouwen aan.”

[Jean-Paul den Haerynck]

Over André Thouin:

  • C[laude]-J[oseph] Trouvé: Notice nécrologique sur M. André Thouin, in: André Thouin: Voyage dans la Belgique, la Hollande et l'Italie (1841, geredigeerd door baron Trouvé), p. X-XVII
  • A[ndré] Thouin: Voyage dans la Belgique, la Hollande et l’Italie (1794-1795), (Paris, 1846). Beschrijving van Gent staat in hoofdstuk XIX, p. 341; ook online op Gallica (Bibliothèque nationale de France) gallica.bnf.fr; andere steden vindt u via de inhoudstafel
  • Kees van Strien: De ontdekking van de Nederlanden: Britse en Franse reizigers in Holland en Vlaanderen, 1750-1795 (Het Spectrum, 2001)
  • André Thouin, in: Wikipedia, zie wikipedia.org/wiki/André_Thouin