11 September [1914]. Op straat durf ik het [dagblad] niet te ontplooien (…) Dat ik het op zak heb, is voor mij het bewijs dat Gent niet is ingenomen.

Karel van de Woestijne (1914)

Terug naar index

ONDEREET, KAREL

(Gent, 05.07.1804 - Gent, 16.08.1868)

Beroepshalve was hij boekbinder maar hij was ook toneelschrijver, acteur en docent.
Na successen als voordrachtkunstenaar en als acteur begon hij in 1841 toneel te schrijven. Tevens was hij actief in de amateurgezelschappen De Melomanen en De Fonteine én was hij een van de stichters van de rederijkerskamer Broedermin en Taelijver.
Als auteur beoefende hij verschillende toneelgenres: blijspelen, drama’s, lyrische drama’s, zangspelen en liederen. In zijn drama’s volgde hij de romantische traditie van zijn tijd, waarin grote momenten uit de geschiedenis werden opgevoerd, zo De kapitein van Waterloo (1841), Boudewijn Hapkin’ (1841) en Lieven Bauwens of de oorsprong der katoenspinnerij in België (1857).
Als flamingant kwam hij kritisch uit de hoek met blijspelen zoals De gallomanie of de verfranschte Belg (1841). Dat belette hem niet, in het gelegenheidsstuk De vierde maart 1848 (1848) een hulde te brengen aan Koning Leopold I. Hij schreef ook volkse, stichtende blijspelen zoals De gevolgen der vooroordelen (1853), Susette of Het dubbel huwelijk (1866) en vele andere. Met zijn stadsgenoten Hippoliet van Peene en Napoleon Destanberg was hij een van de productiefste en meest succesvolle Vlaamse toneelschrijvers van zijn tijd. En tenslotte was hij de allereerste die ooit het volkslied De Vlaamse Leeuw zong (zie daarvoor het lemma over Hippoliet van Peene).

Karel Ondereet en Gent

Van 1804 tot 1806 woonde hij aan de Reep en daarna achtereenvolgens in de Slijpstraat (= Sleepstraat, 1806-), opnieuw aan de Reep (1807-), de Korte Schipgracht (1808-), de Leopoldstraat (1825-), de Oudburg (1826-), de Vlasmarkt (1827-), de Hoogzonnestraat (1830-) en de Korte Kam(mer)straat (1847-).

Hij ijverde ook voor het professionaliseren van het toneel en voor het oprichten van een beroepstoneel in Gent. In 1860 werd hij aangesteld als docent declamatie aan het Gentse Koninklijk Conservatorium, wat hij tot zijn dood bleef.
De stad waarin hij geboren was en zijn hele leven woonde, werd in zijn werken dikwijls ook opgevoerd. Zo wordt in Lieven Bauwens..., bijna documentair verteld hoe Bauwens de eerste weefgetouwen uit Engeland smokkelde en zo de aanzet gaf tot de succesvolle industrialisatie van Gent.

In De Gentsche kermis van het jaer 1844 (1844, opgenomen in Keus uit de toneelwerken van Karel Ondereet), wordt in achtereenvolgende taferelen en liederen een idyllisch beeld geschetst van het volkse leven van de arbeiders in de stad.
Hij werd begraven op de Westerbegraafplaats aan de Brugsepoort, Palinghuizen (graf WB/L7).

[Winnie Enghien]

Over Karel Ondereet:

  • J[ohannes] G. Frederiks, en J[osef] van den Branden: Woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde (1892), p. 571. Zie ook internet: http://www.dbnl.org/tekst/bran038biog01_01/bran038biog01_01_3028.php
  • Willem Rogghé: Gedenkbladen (1898), p. 186-189
  • Charles Bergmans: Le Conservatoire royal de musique de Gand (1901), p. 345-347 (vertaalde tekst Willem Rogghé)
  • Maurits Sabbe, Lode Monteyne en Hendrik Coopman: Het Vlaamsch toneel inzonderheid in de XIXde eeuw, (1927), meerdere bladzijden
  • Theo de Ronde: Het tooneelleven in Vlaanderen door de eeuwen heen (1930), p. 173 en 177-178
  • Jaak van Schoor: Een huis voor Vlaanderen: honderd jaar beroepstoneel te Gent, (1972), meerdere bladzijden
  • Michel Steels: Karel Ondereet, in: Ghendtsche tydinghen (1975), nr. 6, p. 228-231, ook op internet: https://ojs.ugent.be/GT/article/view/7565
  • Patrick Allegaert (e.a.): De speler en de strop: tweehonderd jaar theater in Gent (2005), p. 21-29