Men hore [Anseele] in zijn eigen taal, zijn Gents dialect, de zo soepele, kernachtige spraak, ruig en ruw, zo geestig ondeugend en slecht gemanierd, een beetje canaljeus zelfs

Paul Kenis (1930)

Terug naar index

Gentsch museum

(1895-1902)

In Gent vanaf 25 augustus 1895 bij A. de Brabandere (Sint-Jansvest 16) uitgegeven weekblad. Na de eerste jaargang (eindigend met de aflevering van 23 augustus 1896) was er een onderbreking van drie maanden. Vanaf 22 november 1896 verscheen Gentsch museum opnieuw, nog steeds als weekblad en bij dezelfde uitgever, maar vormelijk onder een andere gedaante. Zo werd het aanvankelijke octavoformaat nu een kwarto; er was een ondertitel toegevoegd (bijvoegsel aan het Zondagsblad van het Vaderland en van het Nieuws van Gent – de vermelding “en van het nieuws van Gent” viel weg vanaf 11 juni 1897); er was geen jaargangnummering meer en er werd geen jaarindex meer opgenomen. Vanaf 12 augustus 1900 werd als uitgeverij J. Duvivier vermeld maar het uitgeversadres bleef ongewijzigd. De Gentse auteur Hendrik Keurvels (1852-1933) was hoofdredacteur.

Een voorwoord bij de eerste aflevering [of was het een folder, mee ingebonden bij de door ons geraadpleegde eerste jaargang?] stelde dat het tijdschrift vooral “de belangstelling [wilde wekken] van alle Vlamingen en in ’t bijzonder van alle Gentenaars”, voor het Gentse verleden.
Een inleidende tekst bij die allereerste aflevering omschreef het concrete doel van het tijdschrift: “... werken te verpreiden die voor de artistieke, wetenschappelijke, bestuurlijke of politieke geschiedenis van de stad Gent veel belang opleveren, maar die ongelukkiglijk zeer zeldzaam geworden zijn en slechts gekend van eenige bevoorrechte geleerden en boekenverzamelaars (...)”. Elke aflevering zou bestaan uit twee afdelingen. In het eerste deel zou telkens de herdruk van oude werken en documenten van meer geschiedkundige aard worden gebracht. Het tweede deel zou telkens bevatten “... eene bloemlezing der gedichten en liedjes van oude en moderne Gentsche poëeten, de geschiedenis der voornaamste gilden, rederijkerskamers en maatschappijen van Gent ...” evenals “...de levensbeschrijving van eenen stadsgenoot die zich op ’t gebied van schoone kunsten, letteren, wetenschap, staatkunde enz. heeft onderscheiden (...)”.

Vanaf de tweede jaargang werden reeds inhoudelijke accentverschuivingen merkbaar: de sterke focus op Gent werd ietwat getemperd en er werd nu ook verhalend proza opgenomen (soms in afleveringen), vooral van niet-Gentse schrijvers (bv. van Hendrik Conscience) en van opvallend veel bekende en minder bekende Engelstalige auteurs (bv.van Jerome K. Jerome, Herbert George Wells, Arthur Conan Doyle, Arthur Morisson, W.K. Clifford...). Vanaf 1898 werd opnieuw meer aandacht geschonken aan poëzie, zo werd de volledige Reinaert de Vos-vertaling van Jan Frans Willems gepubliceerd. Hoewel verminderd, bleef een accent op Gentse onderwerpen merkbaar, o.m. in een geschiedkundige verhandeling van Emiel Callant over de Gentse straatnamen en in een geschiedenis van de Gentse rederijkerskamer De Fonteine, door Alexis Callant. Vanaf 1900 werden geregeld bijdragen opgenomen die reeds in de eerste jaargang waren gepubliceerd. Een aantal omvangrijke teksten werden (in afleveringen) gebracht, zo bv. Gendtsche geschiedenisse, door P. Bernardus de Jonghe, Filips van Artevelde (na zes afleveringen afgebroken) van Hendrik Keurvels en Het Nederlandsche tooneel te Gent van Willem Rogghé.

De overeenkomst met de enkele decennia voordien ter ziele gegane (ook in Gent uitgegeven) tijdschriften Belgisch Museum (1837-1846) en Vaderlands museum (1855-1863) is duidelijk, zowel wat de titel als wat (deels) de inhoud betreft. Ditmaal ging het echter om een meer populariserende en een meer op het louter Gentse verleden afgestemde publicatie.

[Frans Heymans]