Voor ons is elke stad, elk park, ja, elk punt ter wereld, een Gent. Voelen we ons misschien niet voortdurend belegerd? En is niet ieder van ons een stad, een kasteel, langs alle kanten belegerd?

Nikos Kachtitsis (1953)

Terug naar index

FONTEYNE, NORBERT EDGARD

(Oedelem, 16.12.1904 - Veldegem, 07.06.1938)

Vlaams romanschrijver, onderwijzer in Veldegem (vanaf 1926). Hij debuteerde met Pension Vivès (1936), een in Brugge gesitueerde roman over enkele marginale figuren in een pension. Kort daarna publiceerde hij de roman Polder (1937), over een noodlottige liefde van een vrouw tijdens de Eerste Wereldoorlog, en de populaire kerstnovelle Hoe de Vlamingen te laat kwamen (1937).
Zijn belangrijkste werk, het postuum verschenen Kinderjaren (1939), was een persoonlijke kroniek van zijn jeugdherinneringen in Oedelem (West-Vlaanderen) tijdens Wereldoorlog I en zijn latere ontwikkeling. In deze autobiografie hield hij een pleidooi voor de traditionele waarden, het activisme en zijn Vlaams-nationalistische ideeën. Het boek beleefde onder meer herdrukken in 1965 (ingeleid door Hubert Lampo), in 1981 (met een nawoord van de Gentse professor Ada Deprez) en in 1998 (ingeleid door de Nederlandse schrijver Benno Barnard). Bernard noemde dit werk “het enige belangwekkende Nederlandstalige literaire werk over een jeugd in Vlaanderen vóór en tijdens de Eerste Wereldoorlog”.

Fonteyne en Gent

Gent kreeg in Kinderjaren een dubbele rol toebedeeld. Eerst (tijdens de Wereldtentoonstelling in 1913) wordt de stad geïdealiseerd als een van de belangrijkste steden van Vlaanderen of “het hele Dietsche lichaam”. De jeugdige Fonteyne genoot dan vooral van historische monumenten (het Belfort met de Mammelokker, het Gravensteen, de Dulle Griet, de Sint-Baafsabdij, de Kouter met de muziekkiosk, het Museum van Schone Kunsten) en van het Begijnhof. Daarna (bij het uitbreken van de wereldoorlog in 1914) zag hij Gent als het symbool van het leeglopend Vlaanderen: bladzijdenlang draait de auteur een film af van vluchtelingen, onder meer als hij in Oedelem een onophoudelijke stoet van trams ziet voorbijtrekken uit de richting Gent.

[Joël Neyt]

Over N. E. Fonteyne: