De Tigris en de Euphrates vergaderen ineen, ghelijc te Ghend de Leye ende de Schelde

Joos van Ghistel (ca. 1485)

Terug naar index

DE POTTER, FRANS

(Gent, 04.01.1834 - Gent, 15.08.1904)

Veelzijdige Gentse historicus en schrijver, vooral bekend van zijn Geschiedenis van de gemeenten van Oost-Vlaanderen en van het overzicht Gent van den vroegsten tijd tot heden. Auteur van enkele historische romans, gesitueerd in de Gentse regio, een cantate over Jacob van Artevelde en een gedicht over de slag bij Gavere.

Historicus, bibliograaf, volksschrijver en -dichter, een der meest bedrijvige en veelzijdige schrijvers van zijn tijd. Hij werd in 1869 ‘hoofdopsteller’ van het Gentse dagblad Het Fondsenblad en in 1877 adjunct-archivaris van zijn geboortestad. In de jaren 1870 was hij betrokken bij menig cultureel initiatief, zo onder meer bij de stichting van het Davidsfonds in 1875 te Leuven, als stichter van De Vlaamsche Wacht, veertiendaagsch tijdschrift voor Nederlandsche letteren, kunst, wetenschap en bibliographie (1878-1886) en als medestichter van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal en Letterkunde in 1886 te Gent; daarvan werd hij ook vast secretaris in de periode 1886-1904.
Mede onder impuls van De Potter werd in 1886 te Gent het katholieke tijdschrift Het Belfort opgericht, dat in 1900 samensmolt met het in 1855 door de Amsterdammer Josephus Albertus Alberdingk Thijm gestichte – eveneens katholieke – tijdschrift Dietsche Warande, dat al sinds 1886 ook in Gent een redactionele zetel had. Dietsche Warande en Belfort werd daardoor het langst verschijnende Vlaamse literaire tijdschrift; redacteuren en plaats van uitgave wisselden al eens, maar het tijdschrift bleef verschijnen (op de jaren van de wereldoorlogen na) en bestaat sinds 1987 onder het letterwoord DW&B.

De Potter schreef talloze geschiedkundige studies en verhandelingen over een erg brede waaier van administratieve en meer algemene onderwerpen; zowel over ambachten en neringen, (veelal) Gentse gebouwen of de Gentse bloemenhandel, als over taalkwesties of de rederijkers(-kamers). Niet te vergeten is zijn omvangrijke Geschiedenis van de gemeenten van Oost-Vlaanderen, in 46 delen (1864-1884). In 1861 verscheen zijn verzameling Volksliederen, “deels op oude wyzen, deels op melodieën van beroemde componisten”, in 1870 gevolgd door een Schets eener geschiedenis van de gemeentefeesten in Vlaanderen.

Zijn ruim tweehonderd werken genoten veel eerbewijzen overal in Vlaanderen [zie voor een chronologisch overzicht in de bibliografie, onder Alfons Siffer]. Vanaf 1887 was hij ook lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde in Leiden; in 1883 werd hij in België ridder in de Leopoldsorde.

Gentse werken

Hij gaf talloze Gentse jubelboekjes uit, gewijd aan “den historischen” Stoet der Pacificatie van Gent (1876) of Het boekje van St. Macarius, verhaal van zijn leven, dood en vereering, met eene korte beschrijving van 't groote jubelfeest, gevierd te Gent in 1767 (1867). Daarnaast editeerde hij de handschriften van historische Gentse kronieken, waaronder het Dagboek van Cornelis en Philip van Campene, verhaal der gebeurtenissen, voorgevallen te Gent sedert het begin der godsdienstberoerten tot het jaar 1571 (1870) en de Chronijcke van Ghendt door Jan van den Vivere (1885). Zijn geschiedkundig overzicht Gent van den vroegsten tijd tot heden (1882-1890) werd “een onvergankelijk monument” genoemd en bleef het langst populair.

Hij editeerde in 1860 een Chronologische lyst der werken van Prudens van Duyse, publiceerde hetzelfde jaar de levensschets Prudens van Duyse herdacht en schreef een (nu vergeten) Beknopte geschiedenis der Nederlandsche letterkunde (1854, bekroond door het Nederduitsch Taalverbond in Antwerpen).

Op literair vlak publiceerde hij o.m. de bekroonde, maar nogal sentimentele roman De arme dichter (1853), die zich afspeelt in de omgeving van Gent (vooral Deurle) - en de in Gent en omstreken spelende historische romans Walter de Gek (1854) en Robert van Valois te Gent (1862), respectievelijk gesitueerd in de vijftiende en de veertiende eeuw.
Ter gelegenheid van de oprichting van het standbeeld te Gent schreef De Potter een cantate Jacob van Artevelde (1863), die bekroond werd door La Société des Beaux-Arts et de Littérature, en bracht hij een jaar later de Gentse volksalmanak Arteveldeuit.
Ook in zijn gedichten schonk hij aandacht aan de Gentse geschiedenis, o.m. met “Gaver herdacht. (XXIII Juli 1453.)”, over de door de opstandige Gentenaren verloren slag tegen het leger van Filips de Goede bij Gavere.

Blijvende aandacht

Sinds 1931 is een straat naar hem genoemd in de omgeving van het Sint-Pietersstation, in het verlengde van de Rijsenbergstraat, tussen het kruispunt met de Aaigemstraat en de Koningin Fabiolalaan.

[Frans Heymans]

Over Frans de Potter