kleine, niet te bedaren bruid met onder / je bed nog al je minnaars van vroeger / morsig feestvarken (...) / geschept uit de placenta van Leie en Schelde

Roel Richelieu van Londersele (2003)

Terug naar index

DE DONCKER, MAURITS

(Gent, 21.11.1903 - Gent, 04.09.1966)

Dichter. Hij werd geboren in de Lange Kazernenstraat. In 1911 verhuisde het gezin De Doncker naar de Heuvelstraat, het jaar daarop naar de Verdedigingstraat. In 1928, enkele jaren na zijn huwelijk, vestigde hij zich in de Zandstraat en nog datzelfde jaar aan de Gasmeterlaan. In 1930 trok hij naar de De Pintelaan en in 1951 aan het Schepen Gustaaf Eylenboschplein.
Aanvankelijk was hij bediende. In 1935 trad hij als vertaler in dienst van het Ministerie van Justitie, later promoveerde hij tot eerstaanwezend vertaler-revisor.

Tussen 1926 en 1951 publiceerde hij tien dichtenbundels.Voorts was hij medeoprichter en redacteur van Prisma : tweemaandelijks kultureel tijdschrift der Vlaamsche jongeren (1935-1936) en werkte hij mee aan o.m. Gentse tijdschriften als Arsenaal, De Faun en Klaverendrie.

Net als die van zoveel andere bekende (bv. Richard Minne en Achilles Mussche) en minder bekende jonge dichters, verschenen zijn eerste gedichten in Zondagsblad van de krant Vooruit. Net als zoveel anderen, die onvoldoende talent of persoonlijkheid bezaten om een eigen koers te varen, bewoog hij zich tussen het traditionalisme en het humanitair-expressionisme, altijd met een zijdelingse blik naar Karel van de Woestijne (die de Vlaamse poëzie van de jaren twintig bepaalde).
De Donckers eigenlijk debuut is Menschelijk inzicht (1926), een bundel stapliederen en enkele grootser opgezette gedichten. In de periode 1926-1929 beleefde hij ongetwijfeld de meest geïnspireerde periode van zijn dichterschap met o.m. zijn tweede bundel Gedoofder vuren as (1929). Uit de jaren ’30 vermelden we Het schoon bedrog (1934) en Opera (1935). Voor dit laatste (gelegenheidspoëzie en belijdenislyriek) werd hem de August Beernaertprijs van de Koninklijke Vlaamse Academie toegekend.
Zijn poëtische loopbaan werd afgesloten met Rubáiat (1951), een vertaling van de kwatrijnenverzameling van de Perzische dichter Omar Khayyam, gebaseerd op de Engelse vertaling van Edward Fitzgerald.

Alhoewel hij hier en daar hoger heeft gereikt – poogde te reiken – oversteeg hij het niveau van een minor poet niet. Globaal genomen kan men zijn gedichten bezwaarlijk anders beoordelen dan eerder gekunsteld, sentimenteel, thematisch beperkt en ongelijk van niveau.

Adriaan Magerman noemde hem een “open individualist met weliswaar beperkte uitdrukkingsmogelijkheden (...) die de oude eeuwige themata van leven, liefde en leed hernam en ze alhoewel niet met een nieuwe, dan toch met een eigen stem vertolkte. Jan Schepens kenschetste hem als “de zelfkweller, de dichter van eigen lief en leed”.

[Daniël van Ryssel]

Over M. De Doncker:

  • Jan Schepens: Maurits De Doncker, in: Arsenaal, jrg. 2 (1946) nr. 1, p. 1-18
  • Paul Berkenman: Maurits de Doncker, in: Oostvlaamse literaire monografieën, bijdragen, nieuwe reeks (1967), nr.12, p. 131-160
  • Adriaan Magerman: In memoriam Maurits de Doncker, in: Bulletin van de Vereniging van Oost-Vlaamse Letterkundigen (1967), p. 10-12
  • Documentatiemappen in de Stedelijke Openbare Bibliotheek Gent en in het Poëziecentrum