En is het niet aan het oude ras van trotse burgers, aan de verbeten, bijna religieuze arbeidslust (...), dat de stad die morele, intellectuele en fysieke kracht dankt.

Giuseppe Ungaretti (1933)

Terug naar index

Georges K.L. Bergmann: *Uit vader Bergmann's gedenkschriften* (1895), geciteerde ed. *Gedenkschriften* s.d., p. 87-89
Vlaams theater

Maar een ander gezelschap bestond, dat bij de burgerij een nog gewichtigere propaganda maakte; het was de maatschappij van Rhetorica, die op de Houtlei in de Parnassus haar theater had, waarop slechts stukken in het Nederlands gespeeld werden. Die maatschappij onderhield een groep artiesten, die wekelijks een paar vertoningen gaven. Dit deed zelfs bij de Gentenaren het vermoeden ontstaan, dat die Maatschappij door het Nederlands Staatsbestuur geldelijk ondersteund werd.

Die Vlaamse toneelzaal werd door de burgerij druk bezocht: dikwijls had men de meeste moeite om een plaats in het parterre te vinden. Maar (want daar is een maar bij) die schouwburg werd weinig of niet door de hogere burgerklas bezocht.
Wij, studenten, woonden dikwijls de vertoningen van het Vlaams Theater bij. Het was daar, dat wij kennis maakten met het toen zo beroemde drama Mensenhaat en Berouw, dat zovele tranen uit de ogen der toehoorders perste. Het drama was, zoals meestal de andere stukken van het toenmalig Vlaams repertorium, uit het Duits vertaald; vele van die vertaalde toneelspelen waren van Kotzebue, die voor een meesterlijke schrijver doorging.

De Gentenaren waren de studenten over het algemeen zeer toegenegen en zij trokken bij voorkomende gelegenheden dikwijls partij voor hen. Eens kregen, in een buitenherberg te Mariakerke, enige studenten een hevige twist met de boeren en zij werden door de buitenlieden overmand; doch een groepje Gentse jongens, die de studenten noch van haar noch van pluimen kenden, sprongen toe en zij deelden aan die boerenlummels, eendrachtig met de studenten, een geducht pak slagen toe.

Ook riepen de Gentse jongens wel eens de tussenkomst der studenten in, wanneer zij hulp behoefden. Zo had eens het bestuur van de grote operaschouwburg gedurende onze vakantie een zangeres aangenomen tegen de wil van een groot deel van het publiek. De ontevreden Gentenaren bekloegen zich bitter, doch tevergeefs, maar zij riepen met volle vertrouwen uit: “Zo zal het niet blijven! Wanneer de studenten van de vakantie terugkomen, zullen zij de Directie wel tot de rede weten terug te brengen.”

De studenten keerden van de vakantie terug, zij trokken partij voor de ontevredenen, ten dele om hun invloed te tonen, ten dele omdat de zangeres niet voldeed, en zij begonnen dagelijks in de schouwburg zo een hels spektakel te maken, dat het bestuur wel gedwongen werd de arme zangeres af te danken en haar door een andere te vervangen, die ditmaal tegelijk de goedkeuring der ontevredenen en de goedkeuring der studenten verwierf.
De politie was onmachtig geweest om het studentenrumoer te beletten; maar zij vond later een gelegenheid om haar tanden aan de studenten te laten zien.

Een student in de wetenschappen, die als een Haantje vooruit bekend stond, had het op een avond al te bont gemaakt in het theater; hij alleen had alles in rep en roer gezet. De politie werd verwittigd; een politiecommissaris verscheen met een rebarbatieve tronie en onze student toesprekende: “Mijnheer,” zegde hij, ”gelieve de zaal te verlaten en mij te volgen.”
– “Met genoegen,” was het antwoord. Maar commissaris en student werden eensklaps door een hoop studenten en Gentse jongens omringd, die hen de doorgang afsneden. “Voor de tweede maal,” riep de commissaris, “verzoek ik u, Mijnheer, mij te volgen, of ik stel tegen u proces-verbaal van opstand tegen de politie op.”
– “Voor de tweede maal,” antwoordde de student, “herhaal ik u, dat ik bereid ben aan uw verzoek te voldoen; maar ge ziet het, ik word hierin belet.”

Op een wenk van de commissaris verschenen enige politieagenten en zij gelukten erin onze student buiten de zaal te krijgen; doch op de Kouter werd de menigte legio en het aanhoudend dringen en lawaaimaken beletten schier de commissaris van politie zijn gevangene mee te nemen. Enige stappen van de schouwburg bevond zich de hoofdwacht. Een jonge luitenant, die de wacht commandeerde, vond het geraadzaam met enige gewapende manschappen vooruit te komen, en zo kon de politie onze student in de Mammelokker op het droog zetten. Doch weinige uren later werd hij in vrijheid gesteld.

De tussenkomst der militaire wacht had een merkwaardig gevolg. ’s Anderendaags werd ons Haantje vooruit beleefdelijk bij de generaal, Prins van Saksen-Weimar, ontboden. De prins betuigde hem zijn leedwezen over het voorgevallene en drukte de hoop uit, dat de goede verstandhouding tussen de officieren en de studenten hierdoor niet zou gestoord worden.

Vind dit boek in de bibliotheek Gent

Interne links

[Auteurs] Bergmann, George K. L.