Men hore [Anseele] in zijn eigen taal, zijn Gents dialect, de zo soepele, kernachtige spraak, ruig en ruw, zo geestig ondeugend en slecht gemanierd, een beetje canaljeus zelfs
Adolf Herckenrath: Gentsche kanteelen en relikwieën (1947), z.p.
Sint-Baafsabdij
Gij staat zoo eenzaam, en zoo verstoken,
een aschepoester schier gelijk,
en achter traliën verdoken,
slaapt g’in een dood verlaten wijk.
Klimop heeft weelderig zijn ranken
langs uwe puinen neêrgevleid;
zoo zijn de wonden van uw flanken
door groene windselen bevrijd.
Uw gangen van de stilte wegen,
en ’t is alsof uit ’s hemels poort
nog englen-reien nederzegen,
de boodschap brengend van Gods woord.
Hier zweeft de wierook langs uw wonden,
voor wie door uw geheim bezield,
u nadert als ter offeronde
en in gedachte nederknielt.
--------------------------------------------------------------------------------
© Familie Herckenrath, 2006