een plein in de stad waar de liefde je loutert, / een liefde die geen blad voor de mond neemt, / een mond die zich aanbiedt, een kus op de Kouter.
Francine Notteboom: *Geworteld staan in niemandsland* (1984), p. 45
Louteren langsheen het water
Tussen katedralen en bordelen
de straten een huis in de stad
tegen de wolken de torens
dagelijks de wenk van een hand.
Tussen dag en nacht zwerven
louteren langsheen het water
van zekerheden en twijfels
mijn schaduw een enig houvast.
Bedrieglijk de hoop achter vergeeflijke
gevels barstenklaar de leegte
geblinddoekt herken ik het huis
waar ik zal binnengaan.