En is het niet aan het oude ras van trotse burgers, aan de verbeten, bijna religieuze arbeidslust (...), dat de stad die morele, intellectuele en fysieke kracht dankt.

Giuseppe Ungaretti (1933)

Terug naar index

Denise de Weerdt: Mijn waarheid: herinneringen aan een Gentse jeugd, 1930-1958 (2007), p. 119-121

Leesclub Boekuil

Mijn literaire interesse werd nog meer aangewakkerd toen ik verzeild raakte in de leesclub Boekuil. Vanaf februari konden fervente lezers er kennismaken met auteurs die kwamen voorlezen uit hun werk. De club Boekuil werd opgericht eind december 1944. De spilfiguur ervan werd (vanaf het tweede seizoen) voorzitter René Ide, directeur van de Decrolyschool en schoonzoon van Jan Cantré. Hij leidde de voordrachtencyclus gedurende jaren met nooit aflatende energie. De uil, het embleem van de leesclub, was ontworpen door Jozef Cantré.
Boekuil richtte gemiddeld 25 lezingen per seizoen in. Een abonnement kostte 24 fr. voor 24 voordrachten; jongeren onder de achttien betaalden 12 fr. Ide wist niet alleen Vlaamse auteurs, maar ook bekende Nederlanders als Victor van Vriesland, Garmt Stuiveling, Bertus Aafjes, en Zuid-Afrikaanse en Franse schrijvers, bekend om hun links engagement, naar Gent te halen.
Boekuil vergaderde in een gezellig bovenzaaltje van de kliniek Bond Moyson in de Sint-Margrietstraat. Een kern van vaste toehoorders klom op zatergavond de trap op in de prachtige vestibule in art-decostijl en zat samen met het bestuur en de spreker rond de tafel. Ik herinner mij als vaste toehoorders Marie De Keyzer, Tuur De Sweemer en vrouw en dochter Cécile, Lisette, mijn zuster met enkele van haar lyseumvriendinnen en universiteitsstudenten uit de Germaanse: Marcel Bots, Jacques Verheyden, Roland Van Ertvelde, Moe en dochters Lea en Jol. Wij ontmoetten er de auteur in spe Janine De Rop. Ik heb warme herinneringen aan bepaalde voordrachten. Piet Van Aken kwam de wordingsgeschiedenis van zijn trilogie De falende God, Het hart en de klok en De duivel vaart in ons toelichten in kernachtige zinnen, waar zijn liefde voor zijn geboortestreek aan de Rupel en voor het ruwe volk van de steenbakkerijen doorheen zinderde. Ik heb die boeken verslonden.
Nooit zal ik de voordracht van André Duflou vergeten over Simon Vestdijk; naarmate hij aan zijn glas water nipte begon hij steeds meer te worstelen met het uitspreken van moeilijke woorden, tot hij volledig stilviel. Ide en Sidy glimlachten intussen steeds breder, tot het publiek begreep dat de fles op tafel en zijn glas gevuld waren met alcohol. Duflou had toen een alcoholprobleem. Ik kwam hem enkele weken later tegen aan de Palinghuizen terwijl hij met grote happen raus gehakt at uit een vettig papier. De jonge Hubert Lampo, in soldatenuniform en zo knap dat hij alle vrouwenharten stal, kwam uit eigen werk voorlezen.
De horizon van Boekuil reikte verder dan literatuur. Hubert De Vogelaere bracht een lezing over Vermeer van Delft, die hij illustreerde met lichtbeelden. Die voordracht paste helemaal in het kader van onze eerste naoorlogse schooluitstap naar Brussel, waar wij een tentoonstelling bezochten van kunstwerken uit de Pinacotheek van München. Popo sprak ook zo meeslepend over romantiek in de muziek dat ik meteen een fan werd van Beethoven en Schubert.

Boekuil heeft echte hoogtepunten gekend. Toen Sidy De Keyser de prijs der Stad Gent voor de letterkunde kreeg voor haar dichtbundel Sappho, werd zij bij de aanvang van het derde seizoen in Boekuil gehuldigd, niet alleen voor haar literaire werk, maar ook voor haar inzet op cultureel, politiek en syndicaal gebied. BWP-partijsecretaris Emiel Vergeylen wees op haar verdiensten als bestuurslid en medestichtster van het Emile Vandervelde Instituut, als secretaresse van de Federale der Socialistische Vrouwen afdeling Gent-Eeklo en als toegewijde onderwijzeres en opvoedster van volkskinderen. Nadat hij haar bloemen had gegeven in naam van de partij, lazen twee leden van de toneelgroep Multatulikring, Lina Lebeuf en Wilfried Comhaire, gedichten uit de bekroonde bundel voor.
Op een andere gala-avond ontving Boekuil bezoek uit de officiële literaire wereld, Victor van Vriesland, voorzitter van de PEN-club voor Nederland. Hij werd voorgesteld door Toussaint van Boelaere, toen voorzitter van de PEN-club voor Vlaanderen, als een groot dichter en prozaschrijver en kunstcriticus, die bijdragen schreef in het NCR en eminent kenner van de dichter P.C. Boutens. Van Vriesland was een magere man met een donkeromrande bril op die hem een streng uitzicht gaf. Hij las voor uit eigen werk.
Uit de Franse literatuur hadden we op school de klassieke tragedies van Corneille en Racine behandeld. Verlaine en onze eigen Verhaeren leerde ik kennen dankzij de bewondering die Monique voor beide dichters had. Odette had mij Aragon bijgebracht. De voordrachten van Jan Walravens in Boekuil over buitenlandse literatuur verwijdden in niet geringe mate mijn horizon. Op een avond bracht hij op schitterende wijze een panorama van Rimbaud tot Faulkner. Enkele seizoenen later sprak hij meeslepend over de verwachting van jonge Franse denkers van na de Bevrijding van een betere wereld dankzij het communisme. Hij belichtte op een heldere en intelligente wijze het existentialisme en de geëngageerde literatuur aan de hand van Sartre, De Beauvoir en Camus. Hij vond Camus veel idealistischer dan Sartre, voor wiens werk hij termen gebruikte als “existentiële absurditeit” en “een tijdelijk meemarcheren met het communisme”; termen die toen bij mij een negatieve connotatie inhielden. Hij legde de nadruk op het feit dat Camus het blad Combat, dat hij na de Bevrijding had opgericht, verlaten had “liever dan te ontaarden”. Ik kon La Peste best genieten, maar bleef na één poging af van Sartre en De Beauvoir. Ik was er nog niet rijp voor. Wat ik wel verslond waren een aantal delen van de roman fleuve van Jules Romains, Les hommes de bonne volonté.
Frans Smits kwam erover spreken naar aanleiding van het zopas verschenen laatste en zevenentwintigste deel. Ik leerde er meer over de geschiedenis van Europa dan ooit op school. Het was mijn eerste inwijding in de nieuwste geschiedenis, die ook aan de universiteit nauwelijks gedoceerd werd. Op school waren wij nooit verder gekomen dan de Franse Revolutie.
Er ging mij een licht op over wat ik later zou willen studeren, toen Ger Schmook in Boekuil kwam spreken over de arbeidstoestanden en het arbeidersverzet in de literatuur van de 19de eeuw. Ik was echt geboeid en opgelaten toen ik voor het eerste begreep dat wat ik tot hiertoe slechts mondeling van mijn familie en de mensen uit mijn omgeving gehoord had, een ernstig onderwerp van studie, zij het dan alleen nog maar literaire studie, kon zijn.
Ik ging minder naar Boekuil toen ik op de universiteit zat, dit verhaal houdt hier voor mij op. Mijn goede ouwe vriendin Lisette en haar echtgenoot Marcel bleven verder actief in het gezelschap. Zonder haar documentatie had ik deze korte episode niet kunnen schrijven. Ik begrijp nu wat ik te danken heb aan dit prachtige initiatief. Boekuil verdween in 1962, toen René Ide ermee ophield; er werden geen jongeren gevonden om de leesclub voort te zetten. De erfenis van de club, een cheque die in de duizenden liep, werd overhandigd aan Albert Bracke, bibliothecaris van de socialistische bibliotheek Leren Vereert.

Vind dit boek in de bibliotheek Gent

Interne links

[Auteurs] De Weerdt, Denise