24 Juli [1916]. Voor een journalist wil dus naar Gent gaan zeggen, iets als oorlogscorrespondent worden, met al de gevaren, maar ook al het heroïsche, dat daar aan verbonden is.

Karel van de Woestijne (1916)

Terug naar index

Rainer Maria Rilke: Neue Gedichte (1907); Nederlandse versie opgenomen in: Bert Peleman: Vuurwerk voor Vlaanderen (1980), p. 74-75

Die Marien-Prozession

Rilke schreef dit gedicht naar aanleiding van de Maria-processie op O.L.Vrouw-Hemelvaartsdag 1906 in Gent.
Na de originele Duitse versie volgt een vertaling door Jozef de Belder.

Gent

Aus allen Türmen stürzt sich, Fluß um Fluß,
hinwallendes Metall in solchen Massen
als sollte drunten in der Form der Gassen
ein blanker Tag erstehn aus Bronzeguß,

an dessen Rand, gehämmert und erhaben,
zu sehen ist der buntgebundne Zug
der leichten Mädchen und der neuen Knaben,
und wie er Wellen schlug und trieb und trug,
hinabgehalten von dem ungewissen
Gewicht der Fahnen und von Hindernissen
gehemmt, unsichtbar wie die Hand des Herrn;
und drüben plötzlich beinah mitgerissen
vom Aufstieg aufgescheuchter Räucherbecken,
die fliegend, alle sieben, wie im Schrecken
an ihren Silberketten zerrn.

Die Böschung Schauender umschließt die Schiene,
in der das alles stockt und rauscht und rollt:
das Kommende, das Chryselephantine,
aus dem sich zu Balkonen Baldachine
aufbäumen, schwankend im Behang von Gold.

Und sie erkennen über all dem Weißen,
getragen und im spanischen Gewand,
das alte Standbild mit dem kleinen heißen
Gesichte und dem Kinde auf der Hand
und knieen hin, je mehr es naht und naht,
in seiner Krone ahnungslos veraltend
und immer noch das Segnen hölzern haltend
aus dem sich groß gebärdenden Brokat.

Da aber wie es an den Hingeknieten
vorüberkommt, die scheu von unten schaun,
da scheint es seinen Trägern zu gebieten
mit einem Hochziehn seiner Augenbraun,
hochmütig, ungehalten und bestimmt:
so daß sie staunen, stehn und überlegen
und schließlich zögernd gehn. Sie aber nimmt,

in sich die Schritte dieses ganzen Stromes
und geht, allein, wie auf erkannten Wegen
dem Glockendonnern des großoffnen Domes
auf hundert Schultern frauenhaft entgegen.

Maria-processie te Gent
(vertaling Jozef de Belder)

Uit alle torens stort zich, vloed na vloed,
zwaar-stromende metaal, in zulke mate
als daaronder in de vorm der straten
een blanke dag uit bronsgietsel ontstaan
waar, aan de rand, behamerd of verheven,
is te aanschouwen de aaneen gebonden, bonte stoet
van frele meisjes en van lichte knapen,
en hoe hij golven sloeg en stuwde en droeg,
omlaaggehouden door het ongewisse
gewicht der vaandels en door hindernissen,
onzichtbaar als Gods hand, tot staan gebracht:
en boven, plotseling, haast meegeheven
door ’t stijgen der gezwaaide wierookvaten
die vliegen, als geschrokken, alle zeven,
en rukken aan hun zilveren kettingdraden.

De hagen van de kijkers zijn de lijnen
waarlangs dit alles ruist en rolt en op zich houdt:
het komende, het gouden-kristalijnen
der als balkons geheven baldakijnen
met hun behangsels zwijmelend van goud.
En zij herkennen boven al dat witte
gedragen en in Spaans gewaad
het oude beeld dan, met het klein, verhitte
gezichtje, en dat het kindje draagt,
en knielen neer, hoe meer het nadert, nadert -
onder zijn kroon én argeloos én ouder,
en altijd met het houterig gebaar
dat zegent uit het weids geplooid brokaat.

Wanneer het echter aan de neergeknielden,
die schuw naar boven kijken, voorbijgaat,
schijnt het zijn dragers plots gebiedend iets te zeggen,
hoogmoedig en met opgetrokken wenkbrauwbogen, zó kordaat
dat zij niet verderstappen, maar verbaasd gaan overleggen,
eer het dan dralend tóch weer verder gaat.
Zij echter neemt het stappen van die hele stroming
op in zichzelf, en gaat geheel alleen,
op honderd schouders vrouwelijk gedragen,
door ’t klokgedonder naar de open dompoort heen.

Vind dit boek in de bibliotheek Gent

Interne links

[Auteurs] Rilke, Rainer Maria