Mardi 13 octobre 1914. (…) tous les Gantois sont convaincus que cette occupation de leur ville par la soldatesque teutonne est une chose purement passagère…

Marc Baertsoen (1929)

DE UNIVERSITEIT GENT EN HET LITERAIRE LEVEN IN DE STAD

Overzichten

[ Over nagenoeg elk van de hierna genoemde auteurs, verenigingen en tijdschriften vindt men in dit Lexicon van Literair Gent een aparte bijdrage. Red.]

Het studentenleven

Het belang van de universiteit in het literaire leven in Gent is altijd zeer groot geweest. De Vlaamse studenten hebben zich met man en macht, soms ludiek maar steeds met vurige overtuiging, ingezet voor de rechten van hun moedertaal, wat al blijkt uit de almanakken die werden uitgegeven door het “taalminnend studentengenootschap” ’t Zal Wel Gaan, die vaak van literair talent getuigen. Dat genootschap werd gesticht aan het Gentse atheneum in 1852 en werd door Julius Vuylsteke in 1854 ook ingericht aan de “Gentsche Staatshoogeschool”. Een levendige beschrijving van een bijeenkomst van ’t Zal is te vinden in Ernest Staas, advocaat : schetsen en beelden (1874) van Tony, pseudoniem van Anton Bergmann (1835-1874), die Rechten studeerde in Gent.
Een verre nazaat van deze Tony werd Paul Kenis (1885-1934), die in de schets Idylle de sfeer van het Gentse studentenleven weergaf (in de almanak van ’t Zal voor 1906) en die later bekend zou worden met o.m. De wonderbare avonturen van Cies Slameur, Gentsche koetsier en soldaat (1919). Vuylsteke zelf (1836-1903), de latere advocaat, politicus, publicist en boekhandelaar in Gent, schreef tijdens zijn studentenjaren een hele reeks gedichten, die in 1868 werden gebundeld onder de titel Uit het studentenleven en andere gedichten.
Sedert 1887 vormde het “taalminnend studentengenootschap” De Rodenbach’s Vrienden, het katholieke pendant van het liberale ’t Zal. Zij bundelden hun Vlaamsgezinde krachten als tegengewicht voor de Association générale des étudiants catholiques en zij gaven ook jaarboeken uit, waarin de literaire component niet gering was. In dit gezelschap trad bijvoorbeeld de jonge dichter René de Clercq (1877-1932) op de voorgrond. De Vlaamse Beweging heeft inderdaad veel te danken aan de studenten, “ook op letterkundig gebied”, zoals Paul Fredericq in 1903 vaststelde in zijn bespreking van een bloemlezing uit 43 jaarboeken van ’t Zal.

Het studentenleven in Gent komt niet alleen aan bod in de studentenalmanakken maar ook in zeer diverse, volwaardig literaire werken. In Een Vlaamsche jongen (1879) van Wazenaar, pseudoniem van Amand de Vos (1840-1906) werkt de hoofdfiguur in het Gentse hospitaal (De Bijloke). Enkele aanstootgevende scènes (o.m. bij de cholera-epidemie) kondigden door hun beklemtoning van de gruwelijke werkelijkheid het naturalisme aan.
Ook bij Karel van de Woestijne (1878-1929), die heel even in zijn geboortestad Germaanse Filologie studeerde, zijn veel sporen van Gent te vinden. Zo schetste hij in de onvoltooid gebleven roman De ontgoochelde gast (1912) een kritisch-ironisch portret van Paul Fredericq. Later zou hij, in de brievenroman die hij met Herman Teirlinck schreef (in 1917-1918, in boekvorm gepubliceerd in 1928) Fredericq nog eens “gebruiken” als model voor een strenge vaderfiguur. In De leemen torens bezorgde Van de Woestijne een “kroniek” van het leven in Gent; Teirlinck deed hetzelfde voor Brussel. Beide auteurs kenden hun revolutionaire, “anarchistische” wilde jaren en de euforische gesprekken die zij voerden in het atelier van Jules de Praetere, in de Gentse artiestenbuurt Het Patershol. Echo’s hiervan zijn te vinden in enkele vroege prozaschetsen van Van de Woestijne, zo bijvoorbeeld Het leven van Nebo, dichter (opgenomen in de almanak van ’t Zal Wel Gaan voor 1900).

De vernederlandsing van de Gentse universiteit

In 1916 werd de Nederlandstalige Gentse universiteit – de zgn. Von Bissing universiteit – geopend onder Duitse “protectie”. Pas in 1930 volgde de vernederlandsing officieel en definitief met als eerste rector August Vermeylen (die de geestelijke leider van het tijdschrift Van Nu en Straks was geweest).
De vernederlandsing heeft heel veel weerklank gekregen in de literatuur. Zo bleken Van de Woestijnes “bindingen” met de universiteit Gent tijdens de Eerste Wereldoorlog reeds duidelijk uit zijn ironisch en afstandelijk journalistiek verslag van de opening onder de Duitse bezetting. Ook waren de politieke gebeurtenissen prominent aanwezig bij verschillende schrijvers, van wie Wies Moens (1898-1982) de meest bekende is gebleven. Zie bijvoorbeeld diens Het activistisch avontuur en wat er op volgde (opgenomen in Proza III, 1978). In Aula, het studentenblad dat tussen 1916 en 1918 verscheen aan de vernederlandste universiteit, publiceerde Moens enkele gedichten. Ook Paul van Ostaijen heeft aan het blad meegewerkt.
De vernederlandsing van het hoger onderwijs had mede tot gevolg dat de Vlaamse strijd als centraal programmapunt, en dus ook als thema in de literatuur, verdween. Toch zijn taferelen uit het universitaire leven beslist niet uit de literatuur verdwenen.

De universiteit in de literatuur na de vernederlandsing

De Gentse universiteit wordt – weliswaar minder strijdbaar – in al haar facetten en in heel veel varianten weerspiegeld in de literatuur. Hierna volgt een overzicht in vogelvlucht.
Maurice Roelants (1895-1966) – die niet aan de universiteit studeerde – introduceerde de hoofdfiguur in zijn Het leven dat wij droomden (1931) als “een der zeldzame meisjes van de geneeskundige faculteit”. Voor deze roman koos hij de stad Gent overigens nadrukkelijk als decor.
De studentikoze sfeer in de stad is te vinden bij Hubert Lampo (1920- 2006), in zijn Terugkeer naar Atlantis (1953) en De ruiter op de wolken (1961).
Nog opvallender is de manier waarop Johan Daisne (pseudoniem van Herman Thiery, 1912-1978) zijn ervaringen als student in Gent (Economie en Slavische talen) in zijn proza heeft verwerkt. De meest directe herinnering is te vinden in het verhaal Aurora (gebundeld in Zes domino’s voor vrouwen, 1943). De hoofdfiguur werd in zijn studentenjaren sterk aangetrokken door de colleges van de “poëtische filosoof” Gaston Colle, die voornamelijk wijsgerige vakken doceerde en wiens platonische schoonheidsleer, geformuleerd in Les éternels. Mélanges de philosophie et de critique (1943), vele generaties studenten, waaronder Daisne zelf, heeft beïnvloed. Ook in zijn De trap van steen en wolken (1942) en in De neusvleugel der muze (1959) maakte Daisne gebruik van elementen uit het Genste studentenleven.

In de moderne, naoorlogse literatuur is de universiteit Gent aanwezig gebleven. Bekend zijn enkele opmerkelijke portretten van professoren. De meest eminente daarvan is wel Herman Uyttersprot, die Duitse en Europese literatuur doceerde. Uyttersprot treedt op als ‘professor spothuyzen’ in De Kapellekensbaan (1953) van Louis Paul Boon (1912-1979), een van de hoogtepunten van de naoorlogse romanliteratuur. Hij komt o.m. nog ter sprake in Hoe heette de hoedenmaker? (1975) van Loeki Zvonik (1935-2000), in de memoireroman Oorlogskinderen hebben grote ogen (1987) en de autobiografische schetsen Het lunapark en andere plekken (2008) van Ludo Abicht (°1936) en in Neergang 1 (1984) van Johan Soenen (°1935).
Frank Baur, die Nederlandse literatuur doceerde, kreeg een van grote bewondering getuigend portret in een reisjournaal van de Zuid-Afrikaanse dichter Ernst van Heerden (1916-1997), die het bezoek aan zijn leermeester omschreef als een “bedevaart” (Etikette op my koffer, 1916). Christine d’Haen (1923-2009) blijkt in haar memoires Zwarte sneeuw (1989; gebundeld in haar verzameld prozaboek Uitgespaard zelfportret, 2004) een minder hoge dunk te hebben van de geleerde man.

Ook nu nog vertoont de ‘afspiegeling’ van het Gentse studentenleven in de literatuur een rijke verscheidenheid: vlotte humoristische beschouwingen bij jeugdschrijver Henri van Daele (°1946) in Ik, een kotmadam (1971); een relaas over de periode toen “de verbeelding aan de macht” kwam in Student te Gent : volgens ware gebeurtenissen mei 1968 (1971) van Cécile Vanderstraeten (° 1925) en een “leuk” verslag van die zelfde contestatieperiode door Guido van Meir (° 1947; pseudoniem Cornelius Bracke) in De eerste wonderboy peperbak (1973). In scherp contrast hiermee staan de nostalgische bladzijden die Lieven Tavernier (° 1947) in zijn “Gentse” roman Over water (1986) aan die tijd heeft gewijd.
Meer cynische getuigenissen en “portretten van proffen” zijn te vinden in het oeuvre van de meest bekende ex-Gandavenses: Herman Brusselmans (° 1957) en Tom Lanoye (°1958), die net als Stefan Hertmans(°1951) Germaanse studeerden in Gent. In Brusselmans’ roman Prachtige ogen (1984) wordt de reeks “portretten” aangevuld met een uiterst negatief en karikaturaal voorbeeld van het genre. Voor Lanoye vormen de Bekentenissen van een inleider (1984; opgenomen in Vroeger was ik beter, 1989) dan weer een relatief zeldzaam staaltje opbouwende literaire kritiek.
Met Het scheermes van Ockham (1986) heeft Willy van Poucke (° 1947) een volwaardige sleutelroman geschreven, gesitueerd in de faculteit Rechten. Het studentenleven in deze faculteit kwam eerder al heel even ter sprake in Een hondsdolle tijd (1978), de picareske autobiografische roman van Paul Snoek (1933-1981). Weer helemaal anders is de beschrijving van het studentenleven in de roman Een schim van papier (1989) door Jacques Hoste (°1950).

De universiteit en het literaire leven in de stad

Professoren en studenten, vooral van de faculteit Letteren en Wijsbegeerte, waren en zijn regelmatig betrokken bij allerlei concrete literaire initiatieven in de stad: medewerking aan tentoonstellingen, als sprekers bij voordrachtsessies (bv. “Boekuil” van 1945 tot 1962, of in de nog steeds lopende “Paarse zetel”), als jurylid van stedelijke literaire prijzen, als (mede)auteurs van publicaties over de stad enz., écht wel te veel om zich aan een opsomming te wagen.
In het kader van de universitaire studie werden talloze studenten geïnspireerd tot het schrijven van thesissen over Gentse auteurs, tijdschriften enz. En het waren Gentse professoren die overzichten schreven over de literatuur in of over Gent: Paul de Keyser stelde in 1935 zijn ruim gecommentariëerde bloemlezing Gent in de literatuur en in de folklore samen. Diezelfde Paul de Keyser schreef voor de Moderne encyclopedie der wereldliteratuur (dl. 3, 1965) de bijdragen Gent in de literatuur (p. 215-222) en Gent, literair centrum (p. 222-227). Antonin van Elslander schreef, in Gent, apologie van een rebelse stad (1989, p. 397-417), een uitvoerige bijdrage over de literatuur in Gent (met de medewerking van Anne Marie Musschoot voor de moderne literatuur). Laatstgenoemde publiceerde in 1991 een bloemlezing Jong, en Vlaams, en vrij : de Gentse Rijksuniversiteit in de spiegel van de literatuur, met een ruime inleiding.
Eén initiatief weze nog apart vermeld: van 13 tot 17 november 1978 richtte de universiteit een indrukwekkend internationaal colloquium in over het thema Gent en de literatuur. Het onderwerp werd daar uitgediept in niet minder 45 referaten door eminente sprekers uit binnen- en buitenland. De handelingen werden niet gepubliceerd maar zijn wel raadpleegbaar in de centrale universiteitsbibliotheek.

[Anne Marie Musschoot]

Over de universiteit en Gent:

  • Zie de titels, vermeld in de laatste paragraaf van bovenstaande bijdrage.