11 September [1914]. Op straat durf ik het [dagblad] niet te ontplooien (…) Dat ik het op zak heb, is voor mij het bewijs dat Gent niet is ingenomen.

Karel van de Woestijne (1914)

GENTSE AUTEUR LAURENS DE KEYZER OVERLEDEN

Nieuws

Laurens De Keyzer (1947-2016) was musicoloog van opleiding en begon zijn journalistieke carrière ook als recensent klassieke muziek bij Gazet van Antwerpen. Vanaf 1975 werkte hij voor De Gentenaar, 13 jaar later stapte hij over naar Het Nieuwsblad en in 1992 begon hij te schrijven voor het wekelijks magazine van de krant De Standaard, waar hij later een column ‘De kleren van De Keyzer’ zou krijgen.
Hij werd vooral bekend met zijn verhalende interviews en reportages en was als veelzijdig journalist actief op een breed studieveld, dat veel meer besloeg dan kunst en cultuur. Zo publiceerde hij ook over Maria-verering in Vlaanderen, over plastische chirurgie en Jehova’s getuigen, over het openluchtmuseum in Bokrijk… Hij interviewde talloze personaliteiten, editeerde verhalen van gewone mensen en liet zich opmerken door Het Penseel van de Liefde *(samen met de uroloog Bo Coolsaet )*. In 2002 werd hij bekroond voor zijn reeks interviews Buren, die verscheen in De Standaard. De laatste jaren schreef hij o.a. Een Belgisch dagboek (2013) en opmerkelijke portretten van confrontaties met de dood (Mensen die voorbijgaan, 2012).

Samen met fotograaf Michiel Heyndrickx realiseerde hij boeken Over Gent (1982, herdr. 1986) en met Rony Heirman over SMAK-museumdirecteur Jan Hoet (2001, in 2008 vervolgd In de wereld van Jan Hoet). De Keyzer was betrokken bij nog meer Gentse publicaties, zoals De beurs van Judocus Vijdt (over de opdrachtgevers van het Lam Gods, 1998) en Het Gravensteen, Gent: verhalen achter de stenen (2002). Eerder werkte hij samen met Robert Hozee voor het Museum van Schone Kunsten in Gent aan De as op de zerk (1967) en De steen des aanstoots (1969). Hij realiseerde het boek Ambrosia Karel Dierickx (2003) bij de gelijknamige expo in kapel Campo Santo in Sint-Amandsberg en editeerde de cursiefjes van Michel Casteels (Van Micca tot Korrel: 40 jaar schuinschrijven, 1982).

De Keyzer schreef tussen 2003 en 2006 ook een reeks ‘kleine atlassen’ van locaties die voor hem verbonden waren met inkeer: Kleine atlas van de liefde, Kleine atlas van de troost, Kleine atlas van de stilte en Kleine atlas van het genot. In Kleine atlas van de stilte komen drie Gentse locaties voor: De ‘dodengang’ van Sint-Denijs-Westrem, de Gentse havendokken en de Sint-Annakerk. In Kleine atlas van het genot stond hij stil bij de Boekentoren van de UGent en meer specifiek bij “De handschriftenzaal”. Lees hieronder twee korte fragmentjes.

Gent : De handschriftenzaal

(…)
Geen student kon in die tijd overleven zonder het toenmalige internet, dat bestond uit alle over de wereld verspreide universitaire kaartenbakken – waaronder een imposant exemplaar in de entreezaal van de Boekentoren van Gent, het koosnaampje voor de universitaire bibliotheek. Ik vermoedde eerlijk gezegd dat die collectie van honderden metalen schuifbakjes al lang verdeeld was onder de kleinkinderen van een paar handige profs, maar nee, ze staan er nog altijd. Pure educatieve archeologie. Nostalgie, en dood.
Op de kast staat een bordje met een bondig in memoriam: ‘Steekkaartencatalogus eind 1986 stopgezet’. Geen mens die er nog in vingert. Naast de eindeloze rijen fichesbakken staat nu een falanx van computers opgesteld en toen ik op een van de schermen lukraak een studie over genot en huwelijk in de late middeleeuwen uit de rij plukte, kreeg ik zowaar een scan van de betreffende oude steekkaart aangeboden. De ladekasten zullen allicht verhuizen naar een museum van industriële archeologie of elders dienen voor het opslaan van vogelvoer of nagels en vijzen in bulk. Maar de originele steekkaarten zijn gedoemd om te verdwijnen. Mooi dat ze dan toch in hun oorspronkelijke gedaante gedigitaliseerd zijn, het had erger gekund.
(…)

Rechts achter de toegangsdeuren van de Boekentoren, op het einde van de gang, staat in ernstige letters boven een dubbele deur: ‘Handschriften en Kostbare Werken’. Dat was nu precies de deur die ik zocht. Ik verlangde namelijk naar het precaire genot om eens behoedzaam een oud en kostbaar manuscript ter hand te mogen nemen, zo mogelijk in het Middelnederlands geschreven en, beter nog, handelend over genot. De dame aan het bureau keek niet eens op van mijn verzoek, ze zijn daar duidelijk wat gewend. Ze gaf me een catalogus van Middelnederlandse handschriften, samengesteld door professor Joris Reynaert, naar ik eerder al vernomen had een autoriteit in het vak. ‘Kiest u er maar een manuscript uit,’ zei ze vriendelijk, ‘ik zal het dan voor u gaan zoeken.’ Ik stond paf van zoveel soepelheid. Geen diploma nodig, geen bewijs van goed gedrag en zeden, zelfs geen kruisverhoor over mijn kennis van het Middelnederlands. (…)
Weinige minuten later dook de bibliofiele dame op met een juweel van een handschrift. Een boekje om te zoenen. Eerder dik dan groot, want slechts 14,7 bij 10,5 centimeter, in een fraai lederen omslag gebonden, alle blaadjes beduimeld door vingers van heel lang geleden en volgeschreven met woorden in meer dan zeshonderd jaar oude, donkere inkt, vaak met rode inkt geaccentueerd of soms ook doorstreept, woorden die ik hier en daar wel lezen kon maar vaak niet begreep. Ik voelde me als een ontdekkingsreiziger die nog niet wist welk land hij zopas ontdekt had. En toen viel plots een bundeltje bleek papier uit het boekje.