Uw Kapitool, helaas! eene onvoltooide kroon, / Uw Belfroot, met den draak der kruisvaart overkronkeld, / En Bavo’s tempel, als zijn kunstjuweelen schoon.

Prudens van Duyse (1859)

Terug naar index

Joanna Desideria Courtmans-Berchmans: Bertha Baldwin (1871), geciteerde ed. 1923, p. 59-60

Segher de Kortrijkzaan

Robert van Cassel, thans Ruwaart van Vlaanderen, liet het slagzwaard niet in de scheede rusten. Om zijn macht in te huldigen stelde hij zich aan ’t hoofd van een krijgstocht tegen de Gentenaren.
(…)

Op den vorstentroon, de broeikas van list en kuiperij, werd er gewikt en gewogen. Afgezanten van Karel den Schoone werden naar Vlaanderen gezonden, met het voorstel om de grieven der Gemeenten te onderwerpen aan ’s konings oordeel; maar nogmaals verhief Vlaanderen het trotsche hoofd. Getuige van de zegepraal van Robrecht van Cassel, overtuigd, dat de gemeente van Ieperen Zannekin in haar midden had geroepen, en hem de volle macht had geschonken om in haar naam te handelen, werd hun in een openbare vergadering de eisch der Westvlamingen voorgeschreven:
“Alvorens Lodewijk van Nevers in vrijheid te stellen, moet de stad Gent afzien van haar verdragen en met ons een verbond sluiten.”
“Als dit gebeurt,” zei Lambrecht Baldwin, wanneer de bondgenooten de afgezanten van den Franschen vorst hun voorwaarden hadden gesteld: “als dit gebeurt, dan zal Vlaanderen een zijn gelijk het de Gentenaar Jacob van Artevelde heeft gedroomd; dan zijn alle Vlaanderlanders broeders.”
“En gij denkt, dat wij uw trotsche voorwaarden zullen aannemen?” riep een der gezanten. “Dat ware de verloochening van Frankrijks overmacht, de verloochening van het recht op Vlaanderens kroon; wat ge wilt is dat geheel het vorstelijk gezag overgaat in uw handen.”
“’t Zij zoo!” riep de Hoofdman der Kerels van ’t Vrije.
“’t Zij zoo!” herhaalden honderd stemmen; “wij willen een vrije heerschappij over Vlaanderen, of Lodewijk van Nevers blijft achter de grendels.”

Overtuigd dat langer weerstand bieden schadelijk was, nam een der afgevaardigden van Frankrijk de pen om te teekenen.
“Op zulke wijze sluiten wij geen verbond met de Bruggelingen,” riep een Gentenaar, die de vergadering bijwoonde, stout weg. “Ik ben Segher de Kortrijkzaan, een voorstander van den vereenigingsbond der beide Vlaanderen. Ik ben de behuwdvader van Jacob van Artevelde, en ik belijde dezelfde grondbeginselen van mijn schoonzoon: maar zal Gent de vlag strijken voor Brugge? Zullen de Westvlamingen onze meesters, onze gebieders wezen? Eer zal Gent geen Gent en Brugge geen Brugge meer zijn. Dit zweer ik bij God.”
De oude Kortrijkzaan droogde, als hij uitgesproken had, het zweet af, dat in zware droppelen van zijn voorhoofd dreef.
Eenige vrienden en bloedverwanten van den te Reckelinge gesneuvelden Willem Wenemaar, die ook naar de vergadering waren gekomen, schaarden zich thans rond den Kortrijkzaan, uit vrees dat de Bruggelingen hem zouden aanvallen; doch zelfs het gemeene volk had eerbied voor den achtbaren man.

(…)
en de graaf kwam woedend in Gent terug, waar hij, om zijn wraak te koelen, een groot getal wevers ter dood bracht, en er een duizendtal de stad uitjoeg, onder de beschuldiging van wederspannigheid.

Vind dit boek in de bibliotheek Gent

Interne links

[Auteurs] Courtmans-Berchmans, Joanna Desideria